In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige voogdij over de minderjarige [minderjarige]. De moeder, geboren op [geboortedatum 2] 2008, is op 13 april 2022 bevallen en is zelf minderjarig, waardoor zij niet bevoegd is om het gezag over haar kind uit te oefenen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de handhaving van de spoedbeschikking tot voorlopige voogdij, omdat er een gezagsvacuum is ontstaan. De moeder verblijft samen met de minderjarige bij haar grootmoeder, die ook betrokken is bij de zorg voor het kind.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de grootmoeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad en Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). De moeder heeft aangegeven dat het goed met haar gaat en dat zij samen met de grootmoeder voor de minderjarige wil zorgen. De grootmoeder heeft bevestigd dat zij in staat is om voor de minderjarige te zorgen en dat zij de situatie als gecompliceerd ervaart, maar zij is vastbesloten om een goede (groot)moeder te zijn.
De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de maatregel van voorlopige voogdij dringend en noodzakelijk is om de belangen van de minderjarige te waarborgen. JBRA zal de tijdelijke voogdij blijven uitoefenen totdat er meer duidelijkheid is over de toekomstige voogdij. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 13 mei 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden worden ingesteld door de verzoekers of andere belanghebbenden.