ECLI:NL:RBAMS:2022:26

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
13/993059-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bezwaar tegen weigering rechter-commissaris om getuigen te horen in witwaszaak

Op 6 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een verdachte bezwaar maakte tegen de weigering van de rechter-commissaris om getuigen te horen in een onderzoek naar witwassen. Het bezwaarschrift was op 29 juli 2021 ingediend, binnen de termijn van veertien dagen na de beschikking van de rechter-commissaris van 15 juli 2021. De verdachte, geboren in 1979, had de rechter-commissaris verzocht om de getuigen [persoon 1] en [persoon 2] te horen, die volgens hem geld aan hem hadden uitgeleend. De rechter-commissaris had echter geoordeeld dat de stukken die de verdachte had ingediend geen inzicht gaven in de herkomst van de door hem aangewende gelden. De rechtbank bevestigde deze beslissing en oordeelde dat het horen van de getuigen irrelevant was voor de bewijsvoering, omdat de verklaring van de getuigen geen toegevoegde waarde zou hebben. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet voldoende had onderbouwd dat het horen van de getuigen zou leiden tot een beter inzicht in de herkomst van de gelden. De rechtbank wees het bezwaarschrift af, en deze beslissing was definitief, zonder mogelijkheid tot beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/993059-16
RK: 21/4243
Beschikking op het bezwaarschrift ex artikel 182 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. C.C. Polat, Straatweg 43, (3621 BH) Breukelen,
verdachte.

Procesgang

Het bezwaarschrift is op 29 juli 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 23 december 2021 de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. V.A. Biljouw, waarnemend voor zijn kantoorgenoot mr. C.C. Polat, en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

De inhoud van het bezwaarschrift

Namens verdachte heeft de raadsman op 29 juni 2021 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, te weten het horen als getuigen van [persoon 1] en [persoon 2] .
Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing van de rechter-commissaris van
15 juli 2021, inhoudende de weigering de door verdachte gewenste onderzoekshandelingen te verrichten.

De beschikking van de rechter-commissaris

De beschikking van de rechter-commissaris, waarbij het verzoek om [persoon 1] en [persoon 2] als getuige te horen is afgewezen, houdt onder meer en voor zover van belang het volgende in.
“De officier van justitie verwijt verdachte bij de aanschaf van een woning en de aflossing van een lening door misdrijf verkregen gelden te hebben witgewassen. Verdachte heeft tegenover deze verdenking van witwassen gesteld dat hij de geldbedragen heeft geleend van twee broers, telkens zonder geldleenovereenkomst. De € 249.000,- zou zijn geleend van broer [persoon 2] die een bouwbedrijf heeft in Afghanistan en de € 160.000,- van broer [persoon 1] die auto’s importeert naar Kazachstan.
Al in 2016 heeft verdachte gezegd dat hij deze stelling kon onderbouwen. Eerst in 2019 zijn daartoe de volgende stukken ingebracht waarvan de authenticiteit niet vaststaat: in maart 2019 wat betreft [persoon 2] een Afghaanse vergunning van exploitatie van een bouwbedrijf en een inschrijving in een Afghaans handelsregister en in november 2019 van genoemde twee broers schriftelijke verklaringen, inhoudende -sec- dat zij het geld inderdaad hebben uitgeleend aan verdachte.
De rechter-commissaris constateert dat de tot op heden namens verdachte ingebrachte stukken nog steeds geen enkel inzicht verschaffen in de herkomst van de door verdachte aangewende gelden. Van een ‘concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnljke verklaring voor de herkomst van het geld’ is derhalve nog immer geen sprake. Een begin van aannemelijkheid van een legale herkomst van de door verdachte aangewende gelden zal van (bank)stukken moeten kunnen worden afgeleid, niet van een herhaling van de stelling dat het geld is uitgeleend ter gelegenheid van een verhoor bij de rechter-commissaris. Onder deze omstandigheden dient het verzoek om de broers
als getuige te horen, te worden afgewezen.”

Het standpunt van de verdediging

In raadkamer heeft de raadsman verwezen naar het bezwaarschrift dat kort gezegd inhoudt dat er wel een verdedigingsbelang is bij het horen van de gevraagde getuigen.
Naar de mening van de verdediging heeft de rechter-commissaris ten onrechte geoordeeld dat verdachte geen begin heeft gemaakt van aannemelijkheid van de legale herkomst van de gelden. Verdachte heeft schriftelijke, vertaalde, verklaringen aangeleverd waaruit blijkt dat de geldbedragen inderdaad aan hem zijn geleend waardoor een begin van aannemelijkheid is gemaakt. Daarnaast is het in witwaszaken evenwel niet ongebruikelijk dat geldleners worden gehoord als getuige indien wordt getwijfeld aan een schriftelijke verklaring die daartoe strekt. Ook wenst de verdediging op te merken dat beide broers in respectievelijk
Afghanistan en Kazachstan hun ondernemingen drijven, het bancaire systeem aldaar minder betrouwbaar is, en bovendien het gebruik van baar geld zeer gebruikelijk is. Bovendien is het zeer ingewikkeld om vanuit die landen betalingen te verrichten naar een Nederlandse bankrekening, waardoor gebruik is gemaakt van tussenrekeningen zoals uit het dossier is gebleken. De stelling dat uit bankafschriften de herkomst van de gelden zou moeten blijken is derhalve achterhaald en in zoverre onjuist te noemen, waardoor een belang bestaat bij het horen van de getuigen.
Verdachte stelt zich op het standpunt dat de getuigen, zijnde zijn beide broers, dienen te worden gehoord als getuige ten einde hun schriftelijke verklaring te kunnen verifiëren. Het horen van de getuigen is derhalve van belang in het kader van de te nemen beslissingen als
bedoeld in art. 348 respectievelijk 350 Wetboek van Strafvordering.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moet worden en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Het onderzoek loopt sinds 2016 en verdachte is in totaal zeven keer verhoord over de geldbedragen. Hij heeft steeds verklaard dat hij het geld heeft geleend van zijn broers, maar tot voor kort was deze stelling niet onderbouwd. Hetgeen verdachte daartoe nu heeft ingebracht gaat niet over de herkomst van het geld, maar over de wijze waarop het geld bij verdachte is gekomen. Ook in landen als Afganistan en Kazachstan moeten bedrijven een administratie bijhouden. De herkomst van het geld is nu niet na te gaan door de FIOD. Er is nog steeds niet een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnljke verklaring voor de herkomst van het geld gegeven. Ook na de beslissing van de rechter-commissaris zijn er geen aanvullende stukken over de herkomst van het geld ingebracht.

De beoordeling

Het bezwaarschrift is op 29 juli 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend. Dat is binnen de in artikel 182, zesde lid Sv genoemde termijn van veertien dagen na de beschikking van de rechter-commissaris. Verdachte kan dus worden ontvangen in zijn bezwaar.
De rechtbank Amsterdam is bevoegd van het bezwaarschrift kennis te nemen.
Op grond van de stukken en de behandeling in raadkamer stelt de rechtbank het volgende vast.
Artikel 6 EVRM verzet zich er niet tegen dat de rechter het verzoek tot het horen van een getuige afwijst als het oproepen en horen van een getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig is, omdat het horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben.
De rechter-commissaris heeft geconstateerd dat de tot op heden namens verdachte ingebrachte stukken nog steeds geen enkel inzicht verschaffen in de herkomst van de door verdachte aangewende gelden. Een begin van aannemelijkheid van een legale herkomst van de door verdachte aangewende gelden zal van (bank)stukken moeten kunnen worden afgeleid. Dat de broers kunnen bevestigen dat zij het geld aan verdachte hebben uitgeleend is hiertoe niet voldoende. De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld is onvoldoende verifieerbaar en de verklaring van de getuigen voegt daar niets aan toe. Ook de ingebrachte stukken zeggen niets over de herkomst van het geld. Op dit moment is ook onvoldoende onderbouwd dat het horen van de broers wel dat inzicht zal kunnen geven.
De rechter-commisaris is op goede gronden tot een afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen [persoon 1] en [persoon 2] gekomen. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij de motivering van de rechter-commissaris.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het horen van [persoon 1] en [persoon 2] overbodig is, omdat het horen van deze getuigen voor de bewijsvoering geen toegevoegde waarde zal hebben.

De beslissing

De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank wijst het bezwaarschrift af.
Deze beslissing is op 6 januari 2022 in raadkamer gegeven door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mr. H.E. Hoogendijk en mr. K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.