ECLI:NL:RBAMS:2022:2599

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
C/13/714933 JE RK 22-184
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing met focus op thuisplaatsing en gezinsherstel

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 april 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 25 oktober 2019 en is sindsdien meerdere keren verlengd. De moeder van de kinderen voert het ouderlijk gezag en [minderjarige 1] verblijft bij haar, terwijl [minderjarige 2] in een netwerkpleeggezin bij de grootmoeder verblijft. De kinderrechter heeft de zaak op 22 april 2022 mondeling behandeld, waarbij de moeder en de vader, bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten, aanwezig waren. JBRA, de jeugdbeschermingsinstantie, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de kinderen nog steeds ernstig bedreigd worden in hun ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve stappen zijn gezet, maar dat er nog werk aan de winkel is. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen tot 6 november 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] eveneens te verlengen tot dezelfde datum. Dit is noodzakelijk voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2]. De kinderrechter benadrukt het belang van een zorgvuldige afronding van de hulpverlening, zodat het gezin weer op eigen kracht kan functioneren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/714933 / JE RK 22-184
Datum uitspraak: 22 april 2022
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,

locatie Amsterdam, hierna te noemen: JBRA,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2019 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , de moeder, wonende te [woonplaats] ,

[de vader], de vader, wonende te [woonplaats] ,
[de grootmoeder] , de grootmoeder (moederszijde), hierna te noemen: de grootmoeder.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van JBRA van 10 maart 2022, ingekomen bij de griffie op 10 maart 2022.
Op 22 april 2022 is de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren.
Verschenen zijn:
- de moeder;
- de vader, bijgestaan door mr. P.A.J. van Putten;
- mevrouw [naam] , namens JBRA.
JBRA heeft bij de mondelinge behandeling het verslag van het uitvoerdersoverleg van 7 april 2022 overgelegd.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgevoerd door de moeder.
[minderjarige 1] verblijft bij de moeder en [minderjarige 2] verblijft in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder.
Bij beschikking van 25 oktober 2019 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 7 mei 2022.
De kinderrechter heeft laatstelijk bij beschikking van 25 januari 2022 de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 2] verlengd tot 7 mei 2022.

Het verzoek

JBRA verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen met zes maanden. Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van zes maanden.
JBRA is van oordeel dat de kinderen nog altijd ernstig bedreigd worden in hun ontwikkeling en dat een ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is om aan de verdere doelen te werken. JBRA benadrukt daarbij dat zij positief is over het verloop van de ondertoezichtstelling en de inzet van de moeder en de grootmoeder voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Er zijn inmiddels meerdere doelen binnen de ondertoezichtstelling behaald. JBRA ziet ook dat de trajecten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog meer met elkaar verweven zijn geraakt door de plaatsing van [minderjarige 2] bij de grootmoeder.
JBRA ziet met Levvel dat de moeder en de grootmoeder zich enorm inzetten voor de opvoeding van beide kinderen. [minderjarige 2] reageert vrolijk op [minderjarige 1] , maar hangt ook veel aan [minderjarige 1] . [minderjarige 1] heeft ook ruimte, tijd en aandacht voor zichzelf nodig om zich te kunnen ontwikkelen. De interactie tussen de kinderen kan ook negatief zijn. Dat vraagt om trauma sensitieve opvoeding, wat niet eenvoudig is. willen JBRA en Levvel willen de moeder en de grootmoeder niet overvragen.
Het is belangrijk dat de moeder haar werk en rustmomenten afstemt op de verzorging van de kinderen en dat zij praktische zaken meer zelf en sneller op gaat pakken. Het doel is dat uiteindelijk JBRA overbodig wordt in het gezin en dat de moeder zelf de regie gaat oppakken. JBRA verwacht dat dit binnen zes maanden het geval zal zijn.
Een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de grootmoeder is nog nodig, zodat in de komende maanden kan worden toegewerkt naar (gedeeltelijke) thuisplaatsing van [minderjarige 2] bij de moeder.
JBRA wil dit voorzichtig met kleine stapjes doen omdat er een grote kans op overvraging van de moeder en [minderjarige 2] is. Ook bij [minderjarige 1] bleek dat een gefaseerde thuisplaatsing beter werkt en dat de moeder zichzelf daarmee de tijd kon geven om haar leven hierop aan te passen. Thuisplaatsing bij de moeder is op dit moment voor [minderjarige 2] te snel en dat betekent voor haar en [minderjarige 1] nu teveel wisselingen.

Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder brengt naar voren dat zij geen bezwaren heeft tegen de verzoeken. Op dit moment verblijft [minderjarige 1] van zondag tot vrijdag bij haar thuis. De moeder ziet [minderjarige 2] op zondag en dinsdag bij de grootmoeder thuis en daarbij is ook [minderjarige 1] aanwezig. De interactie tussen de kinderen heeft nog wel aandacht nodig.
Dit is gelet op de tijd die zij gescheiden hebben doorgebracht en hetgeen zij hebben meegemaakt niet vreemd. De moeder heeft de kinderen nog niet samen bij haar thuis gehad. Zij ziet veel verbetering bij [minderjarige 2] sinds de traumabehandeling. Ook [minderjarige 1] heeft meer rust en structuur gevonden bij haar thuis. De traumabehandeling van [minderjarige 1] zal in de komende maanden van start gaan.
De raadsman verklaart namens de vader dat de vader geen bezwaren heeft tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] acht hij het discutabel of er wel voldoende noodzaak bestaat voor een verlenging. De behandeling van [minderjarige 2] is afgerond, het gaat goed, en alle partijen zijn het eens met het feit dat [minderjarige 2] bij de grootmoeder woont. Bovendien worden de doelen binnen de ondertoezichtstelling behaald. JBRA is erg positief over de huidige werkwijze. Daarom is de vader van oordeel dat met een ondertoezichtstelling kan worden volstaan. Indien de kinderrechter toch van oordeel zou zijn dat deze noodzaak tot een uithuisplaatsing er nog is, dan lijkt het de vader van belang dat deze machtiging voor maximaal drie maanden wordt afgegeven, in plaats van de voorgestelde zes maanden.
De vader brengt naar voren dat hij graag ziet dat de kinderen weer volledig bij de moeder wonen en dat hij een bestendige omgangsregeling heeft met de kinderen. De vader is betrokken geweest bij de traumabehandeling van [minderjarige 2] . Indien nodig zal hij ook medewerking verlenen aan de traumabehandeling van [minderjarige 1] .

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat nog is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In de afgelopen maanden zijn positieve stappen gezet. Tegelijkertijd is er ook nog een weg te gaan. De kinderrechter ziet dat alle betrokkenen zich volledig inzetten en dat de neuzen dezelfde kant op staan. [minderjarige 1] woont inmiddels weer bij de moeder en vindt steeds meer haar draai. [minderjarige 2] heeft haar traumabehandeling afgerond en zal ook gefaseerd terug naar moeder gaan. In de komende maanden zal de traumabehandeling van [minderjarige 1] van start gaan en zal ook de omgang met de vader verder vorm gaan krijgen. Het is van groot belang dat een en ander goed en zorgvuldig wordt afgerond en wordt ingebed zodat het gezin straks weer op eigen kracht kan functioneren.
De doelen waaraan nog moet worden gewerkt zijn:
- de kinderen groeien op in een veilige, stabiele en rustige opvoedomgeving;
- de kinderen komen toe aan hun ontwikkelingstaken passend bij hun leeftijd;
- er is aandacht voor hetgeen de kinderen hebben meegemaakt;
- er is aandacht voor de rol van vader in het leven van moeder en de kinderen;
- de ouders accepteren blijvend de geboden hulpverlening.
De kinderrechter zal gelet op het voorgaande de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de gevraagde duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).
Gelet op het wettelijk kader is een vrijwillige uithuisplaatsing niet mogelijk indien er een ondertoezichtstelling is. De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor de duur van zes maanden is noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van het BW).

De beslissing

De kinderrechter:
- verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 6 november 2022;
- verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor verblijf in een netwerkpleeggezin tot 6 november 2022;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 13 mei 2022.