ECLI:NL:RBAMS:2022:2585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751107-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met voorrang aan aanhoudingsbevel uit het Verenigd Koninkrijk

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 28 januari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 13 april 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis van 24 november 2016, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar, waarvan nog 10 maanden resteren. De rechtbank heeft ook onderzocht of er weigeringsgronden waren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Het EAB voldeed aan de eisen van de OLW, en er waren geen weigeringsgronden van toepassing.

Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat er ook een aanhoudingsbevel (AB) uit het Verenigd Koninkrijk tegen de opgeëiste persoon was uitgevaardigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het AB uit het Verenigd Koninkrijk voorrang dient te krijgen boven het EAB uit Polen, omdat het AB betrekking heeft op ernstigere feiten, namelijk moord en het wegmaken van een lijk. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering aan Polen toe te staan, maar heeft bepaald dat voorrang moet worden gegeven aan het AB uit het Verenigd Koninkrijk. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751107-22 (EAB II)
RK nummer: 22/523
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 februari 2021 door
the Regional Court in Siedlce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Habib, waarnemend voor mr. T. Kocabas, beiden advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
District Court in Garwolinvan
24 november 2016 (II K 274/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 10 maanden.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Nu echter uit onderdeel d van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces, een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en die advocaat zijn verdediging daadwerkelijk heeft gevoerd, stelt de rechtbank vast dat de omstandigheid zoals omschreven in artikel 12, aanhef en onder b OLW zich voordoet. De weigeringsgrond ex artikel 12 OLW is niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Samenloop met een aanhoudingsbevel uit het Verenigd Koninkrijk

Ten aanzien van de opgeëiste persoon is ook een aanhoudingsbevel (AB) door het Verenigd Koninkrijk uitgevaardigd. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de artikelen 26, derde lid OLW en 28, vierde lid OLW Kaderbesluitconform dienen te worden uitgelegd. [1] Als gevolg hiervan dient de rechtbank op grond van een eigen afweging van de criteria zoals genoemd in artikel 26, derde lid OLW te beoordelen aan welk (E)AB voorrang dient te worden gegeven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten eerste heeft het Verenigd Koninkrijk de overlevering van de opgeëiste persoon verzocht ten behoeve van een strafrechtelijke vervolging. Polen heeft de overlevering verzocht ten behoeve van de executie van een gevangenisstraf. In de regel dient een vervolgings-EAB voorrang te krijgen boven een executie-EAB. Ten tweede verdenkt het Verenigd Koninkrijk de opgeëiste persoon van moord en het wegmaken van een lijk. In Polen is de opgeëiste persoon veroordeeld voor oplichting. De feiten die ten grondslag liggen aan het AB uit het Verenigd Koninkrijk betreffen derhalve ernstigere feiten dan de feiten die ten grondslag liggen aan het Poolse EAB. Tot slot heeft de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit, hetgeen mogelijk een belemmering zou kunnen vormen voor verderlevering indien voorrang aan het onderhavige EAB wordt gegeven.
Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voorrang dient te worden gegeven aan het AB dat is uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk, boven het onderhavige EAB (EAB II), dat is uitgevaardigd door Polen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 26 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Siedlce(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdat
VOORRANGdient te worden gegeven aan het AB met parketnummer 13/751110-22 dat is uitgevaardigd door het Verenigd Koninkrijk, boven het EAB met parketnummer 13/751107-22 dat is uitgevaardigd door Polen.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 21 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5310.