Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 28 januari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 13 april 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis van 24 november 2016, waarbij de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar, waarvan nog 10 maanden resteren. De rechtbank heeft ook onderzocht of er weigeringsgronden waren op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). Het EAB voldeed aan de eisen van de OLW, en er waren geen weigeringsgronden van toepassing.
Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat er ook een aanhoudingsbevel (AB) uit het Verenigd Koninkrijk tegen de opgeëiste persoon was uitgevaardigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het AB uit het Verenigd Koninkrijk voorrang dient te krijgen boven het EAB uit Polen, omdat het AB betrekking heeft op ernstigere feiten, namelijk moord en het wegmaken van een lijk. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering aan Polen toe te staan, maar heeft bepaald dat voorrang moet worden gegeven aan het AB uit het Verenigd Koninkrijk. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.