ECLI:NL:RBAMS:2022:2583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/737289-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 Overleveringswet en gelijkstelling met Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1967, die in Nederland wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vier jaar, opgelegd bij een vonnis van 28 september 2005. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, wat een weigeringsgrond vormt op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de zitting die voorafging aan het vonnis van 28 september 2011. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat de weigeringsgrond niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op 5 oktober 2005 in persoon is geïnformeerd over zijn recht om in hoger beroep te gaan, maar geen gebruik heeft gemaakt van deze mogelijkheid.

De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid van de feiten onderzocht en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, oplichting, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met inachtneming van de detentie die de opgeëiste persoon in Polen heeft ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/737289-13
RK nummer: 13/2414
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 april 2013 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 februari 2013 door de
Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoom] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 18 juni 2013
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 juni 2013. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Al Mansouri. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van EAB II voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de beslissing op een in Polen ingediend verzoek tot herziening van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf.
Zitting 16 juni 2015
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 16 juni 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling van EAB II is aangehouden in afwachting van de uitkomst in de zaak Poplawski, waarin de rechtbank overwoog prejudiciële vragen te stellen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen en vervolgens op grond van artikel 22, derde lid, OLW voor onbepaalde tijd verlengd.
Beslissing 29 december 2021
Bij beslissing van 29 december 2021 heeft de raadkamer van de rechtbank de (geschorste) overleveringsdetentie, op verzoek van de raadsman van de opgeëiste persoon,
mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam, opgeheven.
Zitting 13 april 2022
De behandeling van de vordering is opnieuw voortgezet op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
District Court in Piła(Polen) van
28 september 2005 (referentie II K 402/5).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren. Het EAB is uitgevaardigd in 2013 en op dat moment was de oude Overleveringswet van kracht. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW was toen niet facultatief. Bij het vonnis van 28 september 2005 is een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, waarvan de tenuitvoerlegging bij vonnis van 28 september 2011 is bevolen. Nu in het EAB en in de aanvullende informatie van de
District Court in Piłavan 1 april 2022 niet staat dat de opgeëiste persoon is opgeroepen voor de zitting die vooraf is gegaan aan het vonnis van 28 september 2011, en de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW onder het oude recht niet facultatief is, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan. Artikel 12 OLW strekt zich uit over het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, niet over de latere beslissing tot tenuitvoerlegging daarvan. Het vonnis van 28 september 2005 is op
5 oktober 2005 in persoon aan de opgeëiste persoon betekend. Daarbij heeft de opgeëiste persoon instructie gekregen over zijn recht om in hoger beroep te gaan. Nu de opgeëiste persoon vervolgens geen hoger beroep heeft ingesteld, doet de omstandigheid als omschreven in artikel 12, onder c, onder 2, OLW zich voor. De weigeringsgrond is dus niet van toepassing.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu de Herimplementatiewet geen overgangsrecht bevat, heeft de per 1 april 2021 inwerking getreden OLW onmiddellijke werking. De rechtbank past dan ook artikel 12 OLW (nieuw) toe.
Beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, voor zover deze de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf niet wijzigen, vallen niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ [1] en dus ook niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is op het vonnis van 28 september 2005. In het EAB staat dat dit vonnis op 5 oktober 2005 in persoon aan de opgeëiste persoon is betekend. Daarbij heeft hij instructie gekregen over zijn recht om hoger beroep in te stellen. In de aanvullende informatie van de
District Court in Piłavan 1 april 2022 staat dat de opgeëiste persoon de ontvangstbevestiging heeft ondertekend. De opgeëiste persoon heeft nadien geen hoger beroep ingesteld. Gelet hierop doet de omstandigheid als omschreven in artikel 12, onder c, onder 2, OLW zich voor en is de weigeringsgrond niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat toepassing van artikel 12 OLW (oud) tot dezelfde conclusie zou hebben geleid.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 juni 2015 (ten aanzien van EAB III) vastgesteld dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW (oud). [2] De rechtbank verwijst naar haar overwegingen in die uitspraak met betrekking tot dit onderwerp (rechtsoverweging 5.3) en concludeert dat is voldaan aan de vereisten van artikel 6a, negende lid, OLW.
Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon in de tussentijd zijn duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan (weer) is kwijtgeraakt.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
oplichting.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Overige verweren

Aftrek detentie in Polen
De raadsman heeft de rechtbank gewezen op een Pools EAB dat is uitgevaardigd op 24 juli 2017 en dat later weer is ingetrokken. De overlevering van de opgeëiste persoon werd verzocht voor de tenuitvoerlegging van de straf die de opgeëiste persoon is opgelegd bij het vonnis van 28 september 2005, het vonnis dat eveneens ten grondslag ligt aan onderhavig EAB. In het EAB van 24 juli 2017 stond dat de opgeëiste persoon op grond van het vonnis van 28 september 2005 nog drie jaren, 11 maanden en twee dagen gevangenisstraf moest uitzitten, omdat de tijd dat de opgeëiste persoon in Polen in detentie heeft gezeten (van 10 juli 2015 tot 7 augustus 2015) van de straf was afgetrokken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat deze dagen dienen te worden afgetrokken van de straf die de opgeëiste persoon, in het geval dat de straf in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd, in Nederland moet uitzitten.
De rechtbank gaat ervan uit dat, indien en voor zover de opgeëiste persoon in de periode van 10 juli 2015 tot 7 augustus 2015 in Polen gedetineerd is geweest op grond van het vonnis van de
District Court in Piła(Polen) van 28 september 2005, deze dagen zullen worden afgetrokken van de in Nederland ten uitvoer te leggen gevangenisstraf.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoom]aan de
Regional Court in Poznań(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland, met inachtneming van hetgeen in overweging 7 is vermeld.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoom]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJEU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026
2.Rb Amsterdam 30 juni 2015, parketnummer 13/737369-13 (EAB III).