ECLI:NL:RBAMS:2022:2554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/752176-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet in verband met een Europees aanhoudingsbevel

Op 12 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de autoriteiten in Bulgarije. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Het EAB is uitgevaardigd op 5 augustus 2020 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Bulgarije is veroordeeld tot vrijheidsstraffen van in totaal 5 jaren en 6 maanden voor illegale handel in verdovende middelen.

Tijdens de openbare zitting op 29 maart 2022 werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de rechtbank om te beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB en de bijbehorende vonnissen uit Bulgarije beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW geweigerd kon worden, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid.

Desondanks heeft de rechtbank besloten om af te zien van de weigering van de overlevering, omdat de opgeëiste persoon zich bewust was van de strafzaak en vrijwillig het land had verlaten. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid van de feiten beoordeeld en vastgesteld dat deze naar Nederlands recht strafbaar zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752176-20
RK nummer: 21/471
Datum uitspraak: 12 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 januari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 augustus 2020 door de
District prosecutor’s officein Kardzhali (Bulgarije) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Uzumcu, advocaat te ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Turkse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat er geen grondslag meer is voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie verstrekt door de uitvaardigende autoriteit op 11 februari 2021 en 2 maart 2021, wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis van de
  • een vonnis van de
  • een arrest van de
  • een arrest van de
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van twee vrijheidsstraffen voor de duur van respectievelijk 2 jaren en 6 maanden opgelegd in het vonnis van 6 december 2012 en 3 jaren opgelegd in het vonnis van 16 oktober 2018.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
In de aanvullende informatie van 2 maart 2021 staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 6 december 2012 heeft geleid.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het vonnis van de
Sofia City Courtvan 16 oktober 2018, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen in de processen die hebben geleid tot die beslissing en de daarop volgende beslissingen in hoger beroep (en cassatie), en dat die beslissingen - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden hebben voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In onderdeel d) van het EAB staat dat de opgeëiste persoon van 14 maart 2013 tot 9 december 2013 in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor het feit waarvoor hij bij het vonnis van 16 oktober 2018 is veroordeeld. Op 9 december 2013 is de voorlopige hechtenis geschorst. Vervolgens heeft de opgeëiste persoon zich verscholen voor de autoriteiten en heeft hij het land verlaten, zonder de autoriteiten op de hoogte te stellen van zijn adreswijziging. Gelet op deze informatie kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking van een strafbaar feit alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Door te vluchten heeft de opgeëiste persoon uit eigen beweging afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. Dit betekent dat overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank ziet af van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Bulgarije een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde:
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De raadsman heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Op basis van de overgelegde stukken (waaronder een BRP-inschrijving per 10 april 2014 en inkomensgegevens van de Belastingdienst) is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon sinds 10 april 2014 in Nederland staat ingeschreven en dat hij ten minste de helft van de bijstandsnorm heeft verdiend.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
De tweede voorwaarde:
De beoordeling of is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander dient te gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Bij brief van 25 januari 2022 heeft de IND verklaard dat de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan de tweede voorwaarde is daarmee voldaan.
Overname vrijheidsstraffen:
De rechtbank dient tot slot te beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Bulgarije opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod;
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kan worden overgenomen. De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

7.Overige verweren

Hoogte opgelegde straffen
De raadsman heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces heeft gehad in Bulgarije omdat de opgelegde straffen extreem hoog zijn en veel hoger dan de straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken in Nederland. De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht de overlevering te weigeren.
De omstandigheid dat vergelijkbare strafzaken in Bulgarije zwaarder worden bestraft dan in Nederland leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces. Aan de vraag of een dergelijk gevaar een concrete invloed heeft gehad op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon, komt de rechtbank daarom niet toe. De rechtbank verwerpt het verweer.
Termijnoverschrijding
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de beslistermijn is verstreken.
De rechtbank overweegt dat het verstrijken van de beslistermijn niet tot gevolg heeft dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden maar wel dat de overleveringsdetentie ten einde komt. Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a, 7 en 12 Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District prosecutor’s officein Kardzhali (Bulgarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.