ECLI:NL:RBAMS:2022:2541

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
9686666 EA VERZ 22-74
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet wegens onduidelijkheid over gebruik bedrijfsauto en parkeerpas tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. De werknemer had op 11 februari 2022 een verzoek ingediend tot vernietiging van zijn ontslag op staande voet, dat hem op 17 december 2021 was opgelegd. Het ontslag was gebaseerd op het verwijt dat de werknemer tijdens zijn ziekte bovenmatig kilometers met de bedrijfsauto had gereden en onterecht gebruik had gemaakt van een parkeerpas. De werknemer stelde dat hij het recht had om de bedrijfsauto ook privé te gebruiken, wat door de werkgever werd betwist.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer inderdaad het recht had om de bedrijfsauto privé te gebruiken, ook tijdens zijn ziekte. De werkgever had niet voldoende onderbouwd dat het aantal gereden kilometers bovenmatig was en had geen duidelijke informatie verstrekt over de brandstofverbruiknorm. Daarnaast was er onduidelijkheid over het gebruik van de parkeerpas, aangezien andere medewerkers ook privé gebruik maakten van deze pas zonder dat dit duidelijk was verboden. De kantonrechter concludeerde dat er geen dringende reden was voor het ontslag op staande voet en vernietigde de opzegging van de arbeidsovereenkomst.

De rechter oordeelde verder dat de werknemer recht had op zijn loon en emolumenten vanaf de datum van ontslag tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, en dat de werkgever in de proceskosten moest worden veroordeeld. De arbeidsovereenkomst bleef dus bestaan en de werknemer werd toegewezen tot wedertewerkstelling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9686666 / EA VERZ 22-74
beschikking van: 28 april 2022
func.: 8622

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats]
verzoeker
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: mr. P.Chr. Snijders
t e g e n

de besloten vennootschap [verweerster] B.V.

gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster
nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. K.J. Hillebrandt

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 11 februari 2022 een verzoek ingediend met bijlagen, strekkende tot vernieting van het hem gegeven ontslag op staande voet, met een incidenteel verzoek.
[verweerster] heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend. Daarbij heeft zij (voorwaardelijke) tegenverzoeken gedaan.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 14 april 2022. Voorafgaand daaraan heeft [verzoeker] nog een verweerschrift tegen de tegenverzoeken ingediend. [verweerster] heeft nadere stukken in het geding gebracht. Ter zitting is [verzoeker] met zijn gemachtigde verschenen. Namens [verweerster] zijn verschenen de heer [naam 1] , mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] , met de gemachtigde.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en de gemachtigden hebben spreekaantekeningen overgelegd. Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald, waarbij [verzoeker] ermee heeft ingestemd dat niet afzonderlijk op het incident wordt beslist, tenzij een tussenbeschikking wordt gewezen.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[verzoeker] is op 1 juni 2020 bij [verweerster] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst van 12 maanden. Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd.
1.2.
Onderdeel van de arbeidsvoorwaarden van [verzoeker] is dat hem een bedrijfsauto ter beschikking wordt gesteld, die hij ook privé mag gebruiken en waarvoor hij fiscale bijtelling betaalt.
1.3.
In het toepasselijke
autobeleid blanco berijderovereenkomststaat:
5 Privé gebruik(…)5.2 Gebruik van de bedrijfsautoHet is uitsluitend toegestaan aan de medewerker zelf, zijn partner en hun gezamenlijke gezinsleden, mits in het bezit van een geldig rijbewijs en de rijbevoegdheid niet is ontzegd, in de bedrijfsauto te rijden. Financiële consequenties voortvloeiende uit het niet nakomen van het bovenstaande zijn voor rekening van de medewerker. (…)7 Brandstof Administratie7.1 AlgemeenBinnen Nederland kan worden getankt door middel van de brandstofpas met pincode. (…) Het gebruik van de brandstofpas vergt de grootst mogelijke zorg ten aanzien van het geheimhouden van de verstrekte pincode.(…)7.3 Controle brandstofverbruikControle op het brandstofverbruik wordt uitgevoerd door de leasemaatschappij. Indien na controle blijkt dat een medewerker zonder aantoonbare reden meer dan 10% van de gemiddelde brandstofverbruiknorm verbruikt, zullen extra brandstofkosten in rekening worden gebracht bij de medewerker.(…)
1.4.
Op 2 juli 2021 schreef [verweerster] aan haar werknemers, onder wie [verzoeker] , een e-mail waarin staat:
Zakelijke parkeerkosten is een hoge kostenpost voor onze organisatie. Hoewel het grootste gedeelte van deze kosten door zakelijk gebruik wordt veroorzaakt, komt het voor dat medewerkers Parkline gebruiken voor privé doeleinden. Dit is oneigenlijk gebruik van de zakelijke dienst. Parkline biedt sinds kort de mogelijkheid om parkeerkosten te beheren op hetzelfde apparaat, in de app. Je kunt dan in de app switchen tussen je privé account en jouw zakelijke account. Je kunt per heden gebruik maken van deze feature in de app.Om dit onderscheid te kunnen maken, dien je binnen de Parkline app een privé account aan te maken met jouw eigen persoonlijke gegevens (…).Na het aanmaken van de privé account binnen Parkline kun je jouw voertuig parkeren met de volgende twee opties:
Tijdens werktijd kun je gebruik maken van het zakelijke account voor de parkeerkosten
Buiten werktijd kun je dan omschakelen naar je privé accountAlvast bedankt voor jouw medewerking
1.5.
Op 23 juli 2021 meldde [verzoeker] zich ziek met corona.
1.6.
Op 2 augustus 2021 kreeg [verzoeker] tijdens werktijd een auto-ongeval. Sindsdien is hij arbeidsongeschikt.
1.7.
Op 17 december 2021 schreef [verweerster] aan [verzoeker] onder meer:
Vanaf 23 juli 2021 bent u arbeidsongeschikt. Tijdens uw ziekte heeft u meerdere malen bij uw leidinggevende, de afdeling HR en bij onze arbodienstverlener GOED aangegeven dat u niet of amper in staat was om zelfstandig te rijden. Dit is ook bevestigd door onze arbodienst GOED. Echter blijkt uit uw tankgegevens dat u voor meer dan €2.000,- heeft getankt tijdens uw ziekteperiode. Met daarbij een groot aantal onverklaarbare tankbeurten.In artikel 5.2 van de berijdersovereenkomst staat het volgende:Het is uitsluitend toegestaan aan de medewerker zelf, zijn partner en hun gezamenlijke gezinsleden, mits in het bezit van een geldig rijbewijs en de rijbevoegdheid niet is ontzegd, in de bedrijfsauto te rijden.Hier valt uw vader uitdrukkelijknietonder.Gezien het feit dat uw vader dus geen gebruik had mogen maken van de auto, betekent het dat u de auto in feite heeft uitgeleend, wat verboden is conform artikel 3.10 in de berijdersovereenkomst:Niet toegestane handelingen Het is de medewerker uitdrukkelijk verboden de bedrijfsauto te vervreemden, te belenen, te verhuren, in onderhuur te geven, dan wel personen tegen betaling te vervoeren.Bovenstaande betekent dat niet alleen grof misbruik is gemaakt van de tankpas, maar ook dat er onterechte gebruik is gemaakt van de bedrijfsauto door uw vader, en u dit bewust heeft toegestaan.Daarnaast heeft u in deze periode voor meer dan €700 euro aan Parkline transacties. Dit zonder dat u aan het werk bent geweest voor [verweerster] en de parkline app mocht gebruiken. U heeft in ons gesprek aangegeven dat uw vader in het bezit was van de parkline pas en pincode. De totale kosten hiervan zullen wij dan ook terugvorderen.Het oneigenlijk gebruik van tankpas en parkeerapp, is fraude, en een overtreding van de [verweerster] Gedragscode.(…)Het vorenstaande vormt – afzonderlijk, althans in onderlinge samenhang beschouwt – één of meerdere dringende redenen voor ontslag op staande voet. Wij hebben u dan ook op grond van al het bovenstaande op staande voet ontslagen en voor zover nodig ontslaan wij u hierbij nogmaals.

Verzoek, verweer en tegenverzoek

4. [verzoeker] verzoekt – kort gezegd – vernietiging van het ontslag op staande voet met wedertewerkstelling en veroordeling van [verweerster] tot betaling van salaris en emolumenten tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, onder afgifte van specificaties en te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
[verzoeker] heeft ook een subsidiair verzoek gedaan, voor het geval hij alsnog in het ontslag zou berusten. Ook ter zitting heeft hij echter niet in het ontslag berust, zodat dit subsidiaire verzoek verder onbesproken kan blijven.
5. Aan het verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat het hem was toegestaan de bedrijfsauto privé te gebruiken, dat gold dus ook toen hij ziek was. Hij reed meerdere keren per week naar zijn vriendin in Brabant. Soms reed zijn vader in de auto, ook om hem te vervoeren. [verzoeker] had de berijdersovereenkomst zo begrepen dat dat was toegestaan. Hij woont immers nog thuis en zijn vader is dus een gezinslid zoals in de berijdersovereenkomst genoemd. Verder werd de parkeerpas ook door veel collega’s privé gebruikt. Uit de brief van 2 juli 2021 had [verzoeker] niet afgeleid dat er een totaal verbod op privé gebruik was gekomen, laat staan dat het handelen in strijd met een dergelijk verbod zulke verstrekkende consequenties kon hebben.
6. [verweerster] voert verweer en zij heeft tegenverzoeken gedaan. Daarop wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

Beoordeling

7. Deze zaak draait in de kern om de vraag of van een dringende reden sprake is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval.
8. [verzoeker] had het recht de hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto privé te gebruiken. Dat gold ook tijdens zijn ziekte, dat staat tussen partijen ook niet ter discussie. Dat [verzoeker] tijdens zijn ziekte een aanzienlijk aantal kilometers heeft gereden is op zichzelf dus niet in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken. Dat het aantal kilometers bovenmatig is heeft [verweerster] niet onderbouwd, zij heeft geen informatie verschaft over het aantal kilometers dat [verzoeker] in andere maanden reed. Wat de in de berijdersovereenkomst genoemde “brandstofverbruiknorm” inhoudt blijkt nergens uit. Overigens geeft de berijdersovereenkomst een specifieke regeling voor bovenmatig gebruik van de bedrijfsauto, die er op neer komt dat de meerkosten bij de medewerker in rekening gebracht kunnen worden. Een ontslag op staande voet komt dan niet in beeld als het – zoals hier – de eerste keer is dat de brandstofverbruiknorm zou zijn overschreden.
9. [verweerster] maakt [verzoeker] ook het verwijt dat zijn vader in de bedrijfsauto heeft gereden. Aanvankelijk stelde [verweerster] zich op het standpunt dat dit onder het in de berijdersovereenkomst opgenomen verbod op “belening” viel, maar daar is zij op teruggekomen. Wat dan resteert is dat de vader van [verzoeker] niet valt onder de categorie personen die volgens de berijdersovereenkomst met de bedrijfsauto mochten rijden. Bij een eerste lezing van artikel 5.2 van die overeenkomst is dat echter niet meteen duidelijk. Er wordt daar immers gesproken over toegestaan gebruik van de bedrijfsauto door gezinsleden, en daar valt de vader van [verzoeker] – die nog thuis woont – wel onder. Genoemd artikel heeft het echter meer specifiek over “gezamenlijke gezinsleden van de medewerker en diens partner”. Dat is een ingewikkelde manier om op te schrijven dat het enkel om de kinderen van de medewerker en diens partner gaat. Alhoewel de vader van [verzoeker] dus niet tot de hier genoemde kring van personen behoort, valt het [verzoeker] gezien de omschrijving niet te verwijten dat hij zijn vader in de auto heeft laten rijden, en zeker niet in die mate dat dit ontslag op staande voet rechtvaardigt.
10. Dan resteert het gebruik van de parkeerpas. Op zichzelf zou het misbruik van een dergelijke pas reden kunnen zijn voor ontslag op staande voet. Maar ook hier geldt dat uit de beschikbare informatie volgt dat het beleid voor gebruik van deze pas voor meerdere medewerkers niet helder was, in ieder geval tot 2 juli 2021. Uit de e-mail van die datum blijkt immers dat een aantal medewerkers de parkeerpas ook gebruikte om de bedrijfsauto in privétijd te parkeren, enkele medewerkers hebben ook verklaard dat hen verteld was dat dit mocht. De e-mail vermeldt dat privégebruik als oneigenlijk gebruik wordt gezien en is voor het overige grotendeels een praktische handleiding met uitleg hoe een privéaccount kan worden toegevoegd binnen de parkeerapp. Maar er wordt niet duidelijk gemaakt hoe zwaar getild wordt aan onjuist gebruik en evenmin wat de consequenties zullen zijn als de medewerkers hun gedrag niet aanpassen. Dat had wel voor de hand gelegen, zeker nu er tot dat moment kennelijk onduidelijkheid bestond. Bovendien kan vervolgens nog gediscussieerd worden over de vraag wat privégebruik is. [verzoeker] heeft ter zitting onbetwist gesteld dat de meeste parkeeracties bij zijn woning plaatsvonden. [verweerster] heeft ter zitting toegelicht dat voor een andere medewerker die in Amsterdam woont vanwege de hoge kosten van parkeren bij diens woning een parkeerabonnement is afgesloten. Parkeren bij de eigen woning wordt kennelijk door [verweerster] tot zakelijk gebruik gerekend. Voor zover [verweerster] daar nog tegenin heeft gebracht dat [verzoeker] ziek was en dus geen woon-werkverkeer had kan haar dat niet baten, nu zij hem tijdens ziekte niet anders mocht behandelen dan collega’s. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] na 2 juli 2021 zorgvuldiger had moeten zijn met het gebruik van zijn parkeerpas, maar dat in dat gebruik – mede gezien de onduidelijke afbakening in de regels en het ontbreken van een duidelijke waarschuwing – geen dringende reden gevonden kan worden.
11. De opzegging zal daarom worden vernietigd en het verzoek van [verweerster] tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding en parkeerkosten zal worden afgewezen.
12. De kantonrechter ziet ook geen grond om de arbeidsovereenkomst op het verzoek van [verweerster] alsnog te ontbinden. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat partijen mogelijk om tafel moeten om duidelijker afspraken te maken, maar een grond voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst is er niet. Voor zover aan [verzoeker] een verwijt gemaakt kan worden van het onzorgvuldig gebruik van de parkeerpas, is dat niet zodanig dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet van [verweerster] gevergd kan worden. Van een verstoring van de arbeidsrelatie is, los van de discussie over de bedrijfsauto, ook niet gebleken.
13. De arbeidsovereenkomst loopt dus door en het verzoek tot wedertewerkstelling zal worden toegewezen (waarbij partijen vanzelfsprekend de ziekte van [verzoeker] in aanmerking zullen moeten nemen). De loonvordering wordt eveneens toegewezen, de wettelijke verhoging wordt tot 25% beperkt. De dwangsom voor de loonspecificaties wordt afgewezen, nu uit niets blijkt dat [verweerster] geen loonstroken zal verstrekken als zij tot betaling van loon gehouden is. De dwangsom die ziet op wedertewerkstelling is wel toewijsbaar. De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu [verzoeker] daarover niets heeft gesteld. De wettelijke rente over het te laat betaalde loon is toewijsbaar en wordt voor het overige als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Tenslotte wordt het non-concurrentiebeding niet buiten toepassing verklaard, nu [verzoeker] daarvoor geen grond heeft aangevoerd.
14. Nu [verweerster] ongelijk krijgt wordt zij in de proceskosten veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] zoals deze op
17 december 2021 heeft plaatsgevonden;
veroordeelt [verweerster] tot betaling van het verschuldigde loon van € 2.594,54 bruto per maand, met alle emolumenten, vanaf 17 december 2021 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit loon vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van betaling;
veroordeelt [verweerster] tot het verstrekken van salarisspecificaties met betrekking tot het hiervoor onder II genoemde loon;
veroordeelt [verweerster] tot betaling van maximaal 25% wettelijke verhoging op de voet van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek over het te laat betaalde loon als genoemd onder II;
veroordeelt [verweerster] om [verzoeker] toe te laten tot de werkvloer teneinde de gebruikelijke werkzaamheden te verrichten, op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 per dag dat [verweerster] daar niet aan voldoet, met een maximum van € 5.000,00;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [verweerster] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.