Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 17 november 2021 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van mensensmokkel. De zitting vond plaats op 22 december 2021, waar de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, en een tolk in de Turkse taal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Turkse nationaliteit heeft.
Het EAB, uitgevaardigd door het Amtsgericht Görlitz op 30 oktober 2021, bevatte een bevel tot voorlopige inhechtenisneming en vermeldde dat de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt aan een strafbaar feit volgens Duits recht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoet aan de eisen van de Nederlandse wetgeving, met name de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen.
De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. M.C.M. Hamer, en de rechters mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, in aanwezigheid van griffier mr. M.A. Dijk. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.