ECLI:NL:RBAMS:2022:2519

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
13/053342-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 4 maart 2022 en betreft een vrijheidsstraf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) is voldaan.

Tijdens de openbare zitting op 21 april 2022 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en aanwezig was bij de zitting in eerste aanleg. De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de appelprocedure en in persoon is opgeroepen.

De rechtbank heeft ook de genoegzaamheid van de feiten in het EAB beoordeeld. De raadsman betoogde dat de omschrijving van de feiten niet voldoende was om de dubbele strafbaarheid aan te tonen. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat de feiten duidelijk waren omschreven. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/053342-22
RK nummer: 22/1256
Datum uitspraak: 4 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 december 2021 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.A.M. Pijnenburg, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Judgementvan 9 oktober 2015
of the Poznań District Court – Grunwald and Jeżyce upheld by the judgmentvan 24 maart 2016
of the Regional Court in Poznań (Reference: III K 363/14; XVII Ka 1204/15).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde uitspraken.
Deze uitspraken zien op het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij aanwezig was bij de zitting in eerste aanleg en niet meer weet of hij is opgeroepen voor de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De opgeëiste persoon was wel op de hoogte van de appelprocedure, maar het was moeilijk om te komen, omdat de behandeling van zijn zaak vroeg in de ochtend plaats zou vinden en hij destijds in een andere stad woonde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Ten aanzien van het vonnis in hoger beroep is de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW aan de orde. De opgeëiste persoon is in persoon gedagvaard, zoals blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB onder rubriek d) is het volgende opgenomen:
this person was summoned in person on 11/09/2015 (day/month/year) and thereby he was informed of the date and place of the court hearing (session) scheduled to and which led to the decision, and he was informed that the decision may be rendered in absentia – it pertains to the judgment handed down in Case No. III K 363/14;
this person was summoned in person on 03/03/16 (day/month/year) and thereby he was informed of the date and place of the court hearing (session) scheduled to and which led to the decision, and he was informed that the decision may be rendered in absentia – it pertains to the judgment handed down in Case No. XVII Ka 1204/15;
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 april 2022, staat overigens ook het volgende vermeld:
“(…) the defendant [opgeëiste persoon] was notified personally about the date of the appeal hearing - he signed the notification with his own signature. (…)”
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg (in persoon is gedagvaard en) is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Voor zover in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en straf nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld, is sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder a OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet als genoegzaam kunnen worden aangemerkt, omdat de dubbele strafbaarheid niet duidelijk blijkt uit de stukken. Uit de tekst van artikel 244 van het Poolse Wetboek van Strafrecht is niet duidelijk op te maken of het gaat om rijden tijdens een rijontzegging of het overtreden van een bijzondere voorwaarde. De raadsman verzoekt daarom de zaak aan te houden om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit op welk feit de veroordeling van de opgeëiste persoon ziet.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan. In het EAB staat onder rubriek e) dat artikel 244 van het Poolse Wetboek van Strafrecht wordt gekwalificeerd als
“breaching a valid court order prohibiting operating motor vehicles”.De gedraging van de opgeëiste persoon is duidelijk en wordt in het EAB onder rubriek e) als volgt beschreven: “
On 1 march 2014 in Poznan, Bulgarska street, [opgeëiste persoon] drove a motor vehicle (…) against the valid court order”.Deze gedraging is naar Nederlands recht strafbaar op grond van artikel 9 en artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Het EAB voldoet aan de vereisten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak is daaraan voldaan. In het EAB staat omschreven dat de opgeëiste persoon op 1 maart 2014 in
Poznan(Polen) een motorvoertuig heeft bestuurd terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen is ontzegd. De rechtbank oordeelt dat het op basis van de omschrijving in het EAB duidelijk is voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Het EAB voldoet dan ook aan de eisen die de OLW in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e stelt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de genoegzaamheid.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 9 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2022.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.