3.3.2.Bewezenverklaring en partiële vrijspraak feit 1
Op 30 november 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal met geweld. Zij heeft verklaard dat zij die dag werkzaam was als prostituee in een pand aan de [adres 3] in Amsterdam. Een klant (hierna: verdachte) had omstreeks het tijdstip gelegen tussen 3:34 uur en 3:50 uur gebruik gemaakt van haar diensten en daarvoor 100 euro betaald, waarna hij het pand had verlaten. Omdat hij niet tevreden was over de hem geleverde diensten wilde hij het geld terug hebben. Verdachte kwam kort na 4.00 uur weer het pand binnen en ging naar boven. Verdachte is de kamer van aangeefster binnengedrongen en heeft haar naar achteren geduwd. Door de kracht waarmee dit gebeurde hebben de hakken van aangeefster strepen op de vloer achter gelaten. Een foto van de vloer is als bijlage aan de aangifte toegevoegd. Vervolgens heeft verdachte met geweld de iPhone uit haar hand weggenomen. Tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft aangeefster verklaard dat haar iPhone en pinpas zijn weggenomen. Deze verbalisanten zagen aan de binnenzijde van de lip van aangeefster een wondje.
De verbalisant die de camerabeelden van de centrale hal heeft bekeken heeft geverbaliseerd dat verdachte tegen de wil van aangeefster de centrale hal is binnengedrongen, haar hoofd heeft vastgepakt en haar met kracht heeft gedwongen om de kamer naast de deur binnen te gaan. De verbalisant zag op de camerabeelden delen van een worsteling die in deze kamer plaatsvond. Nadat aangeefster de kamer had verlaten, verliet ook verdachte de kamer. Op de beelden is te zien dat verdachte daarbij een telefoon in zijn linkerhand hield.
Op 30 november 2019, omstreeks 4.15 uur, werd gebeld naar de zogenaamde zedentelefoon. De melder verklaarde te bellen voor een prostituee aan de [adres 3] , omdat deze prostituee net was bestolen van haar telefoon.
Uit de historische gegevens van de telefoon van aangeefster komt naar voren dat haar telefoonnummer op 30 november 2019, omstreeks 4.40 uur, werd gebruikt in een iPhone 6 met een IMEI-nummer eindigend op * [nummer] . Deze iPhone is ná het genoemde tijdstip in zijn geheel niet meer gebruikt. De volgende ochtend werd het telefoonnummer van aangeefster in een toestel met een ander IMEI-nummer gebruikt. Ook het nummer van de Simkaart was veranderd. Volgens de verbalisant die de historische gegevens heeft opgevraagd blijft het telefoonnummer hetzelfde als bij de telefoonprovider wordt aangevraagd om een telefoonnummer te behouden. Dit duidt erop dat aangeefster de dag na de beroving een nieuwe telefoon in gebruik heeft genomen en daarbij haar bestaande nummer heeft behouden.
Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij de tenlastegelegde geweldshandelingen – met uitzondering van het duwen – heeft gepleegd en de iPhone en pinpas van aangeefster heeft gestolen, acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat aangeefster door verdachte met geweld is beroofd van deze spullen. De verklaring van aangeefster vindt immers steun in de melding, de waarnemingen van de camerabeelden door de verbalisanten, de foto van de vloer en de historische gegevens van de telefoon van aangeefster.
Vrijspraak medeplegen
Niet is gebleken dat verdachte heeft samengewerkt met een ander. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van medeplegen.
Voorwaardelijk verzoek
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om aangeefster alsnog als getuige te horen. Dit verzoek heeft zij gedaan tijdens haar pleidooi, buiten de tekst van haar pleitnota om. Zij heeft betoogd dat de verdediging gebruik wil maken van het ondervragingsrecht, omdat er redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Daarnaar gevraagd kon de raadsvrouw geen antwoord geven op de vraag waarom dit verzoek niet in een eerder stadium is ingediend. Volgens de raadsvrouw biedt het late moment van indiening van het verzoek geen grond voor afwijzing.
Uit het arrest Keskin t. Nederland van het Europese Hof voor de Rechten van de Mensen het daaropvolgende post-Keskin arrest van de Hoge Raadkomt naar voren dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden verondersteld. Dit is aan de orde wanneer de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien een getuige nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl de getuige een belastende verklaring heeft afgelegd in het vooronderzoek. Het enkele feit dat de verdediging de mogelijkheid om aangeefster te ondervragen aan zich voorbij heeft laten gaan, biedt op zichzelf geen grond voor afwijzing van het verzoek om aangeefster als getuige te horen. Uit het post-Keskin arrest van de Hoge Raad komt naar voren dat er geen ongelimiteerd recht bestaat om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Inactiviteit van de verdediging kan, indien hiervoor geen gegronde reden bestaat, een rol kan spelen bij de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.
Aangeefster heeft op de dag van het incident (30 november 2019) tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten en op het politiebureau een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. De overige onderzoekshandelingen hebben kort daarna plaatsgevonden, vóórdat verdachte op 2 april 2021 buiten heterdaad werd aangehouden. Op 6 april 2021 is verdachte in het kader van de vordering tot inbewaringstelling, in het bijzijn van zijn raadsvrouw, gehoord bij de rechter-commissaris. Hoewel de raadsvrouw bij de rechter-commissaris op basis van het voorliggende dossier heeft betoogd dat geen ernstige bezwaren kunnen worden aangenomen en in dat kader heeft benoemd dat het gaat om een verdenking uit 2019 (de rechtbank begrijpt: een oud feit), heeft de verdediging nagelaten om wensen met betrekking tot de ondervraging van de getuige kenbaar te maken. Ook tussen 6 april 2021 en de behandeling ter terechtzitting op 1 april 2022 heeft de verdediging geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verzoek tot het horen van deze getuige in te dienen, ook niet na het uitvaardigen van de dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van een goede procesorde (‘proper administration of justice’) in dit geval zwaarder moet wegen dan het belang van de verdediging om de belastende getuige te kunnen ondervragen. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het proces in het geheel eerlijk is geweest. De verdediging heeft immers geruime tijd, ongeveer een jaar, gelegenheid gehad om een verzoek te doen tot het horen van aangeefster als getuige, hetgeen zij heeft nagelaten. Ook voor de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft de verdediging niet om een verhoor van de getuige verzocht. Pas na het requisitoir, tijdens haar pleidooi, heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van aangeefster als getuige, indien de rechtbank niet tot vrijspraak van het ten laste gelegde zou besluiten. Van belang is voorts dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een reden kunnen vormen voor het late tijdstip van het verzoek, alsmede dat de raadsvrouw heeft verklaard dat zij geen reden kan geven waarom het verzoek pas op dat moment is gedaan. De rechtbank acht een nader verhoor van aangeefster niet noodzakelijk omdat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daarbij is van belang dat de bewezenverklaring niet alleen is gebaseerd op de verklaring van aangeefster. De overige bewijsmiddelen bieden daarbij ook steun aan de betrouwbaarheid van aangeefster.
Het verzoek om aangeefster als getuige te horen zal worden afgewezen.