ECLI:NL:RBAMS:2022:2467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
13/091777-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging verkrachting en bewezenverklaring diefstal met geweld in Amsterdam

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en poging tot verkrachting. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 november 2019, waarbij de verdachte een prostituee in Amsterdam zou hebben beroofd van haar iPhone en pinpas. Tijdens de zitting op 1 april 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot verkrachting, en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank concludeerde echter dat de diefstal met geweld wel bewezen kon worden, gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer, camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De verdachte heeft ontkend de diefstal te hebben gepleegd, maar de rechtbank achtte de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig en ondersteund door bewijs. De rechtbank legde een taakstraf van 120 uur op, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. Het verzoek van de verdediging om het slachtoffer als getuige te horen werd afgewezen, omdat dit verzoek te laat was ingediend en de rechtbank geen reden zag om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer te twijfelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/091777-21 (Promis)
Datum uitspraak: 15 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvend op het adres [adres 1] ,
inschrijvingsadres in het buitenland: [adres 2] ( [geboorteland] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt, kort gezegd, ervan beschuldigd dat hij zich op 30 november 2019 in Amsterdam ten aanzien van [slachtoffer] heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:medeplegen van diefstal met geweld van een pinpas en een iPhone;
feit 2:poging tot verkrachting.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 2.
Feit 1 kan wel worden bewezen, maar verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, evenals de officier van justitie, verzocht om verdachte vrij te spreken van de onder feit 2 ten laste gelegde poging verkrachting. Naar het oordeel van de verdediging dient de verdachte ook ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld vrijgesproken te worden, nu niet bewezen kan worden dat de iPhone en de pinpas gestolen zijn.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat poging tot verkrachting niet kan worden bewezen. Op basis van de inhoud van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat op 30 november 2019 sprake is geweest van onenigheid tussen verdachte en aangeefster over de seksuele diensten die aangeefster tegen betaling zou verlenen. De verklaring van aangeefster, dat verdachte haar met geweld probeerde te dwingen om seks te hebben zonder condoom, vindt echter geen steun in andere stukken in het dossier. Er is daardoor geen sprake van wettig bewijs zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3.2.
Bewezenverklaring en partiële vrijspraak feit 1
Op 30 november 2019 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal met geweld. Zij heeft verklaard dat zij die dag werkzaam was als prostituee in een pand aan de [adres 3] in Amsterdam. Een klant (hierna: verdachte) had omstreeks het tijdstip gelegen tussen 3:34 uur en 3:50 uur gebruik gemaakt van haar diensten en daarvoor 100 euro betaald, waarna hij het pand had verlaten. Omdat hij niet tevreden was over de hem geleverde diensten wilde hij het geld terug hebben. Verdachte kwam kort na 4.00 uur weer het pand binnen en ging naar boven. Verdachte is de kamer van aangeefster binnengedrongen en heeft haar naar achteren geduwd. Door de kracht waarmee dit gebeurde hebben de hakken van aangeefster strepen op de vloer achter gelaten. Een foto van de vloer is als bijlage aan de aangifte toegevoegd. Vervolgens heeft verdachte met geweld de iPhone uit haar hand weggenomen. Tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten heeft aangeefster verklaard dat haar iPhone en pinpas zijn weggenomen. Deze verbalisanten zagen aan de binnenzijde van de lip van aangeefster een wondje.
De verbalisant die de camerabeelden van de centrale hal heeft bekeken heeft geverbaliseerd dat verdachte tegen de wil van aangeefster de centrale hal is binnengedrongen, haar hoofd heeft vastgepakt en haar met kracht heeft gedwongen om de kamer naast de deur binnen te gaan. De verbalisant zag op de camerabeelden delen van een worsteling die in deze kamer plaatsvond. Nadat aangeefster de kamer had verlaten, verliet ook verdachte de kamer. Op de beelden is te zien dat verdachte daarbij een telefoon in zijn linkerhand hield.
Op 30 november 2019, omstreeks 4.15 uur, werd gebeld naar de zogenaamde zedentelefoon. De melder verklaarde te bellen voor een prostituee aan de [adres 3] , omdat deze prostituee net was bestolen van haar telefoon.
Uit de historische gegevens van de telefoon van aangeefster komt naar voren dat haar telefoonnummer op 30 november 2019, omstreeks 4.40 uur, werd gebruikt in een iPhone 6 met een IMEI-nummer eindigend op * [nummer] . Deze iPhone is ná het genoemde tijdstip in zijn geheel niet meer gebruikt. De volgende ochtend werd het telefoonnummer van aangeefster in een toestel met een ander IMEI-nummer gebruikt. Ook het nummer van de Simkaart was veranderd. Volgens de verbalisant die de historische gegevens heeft opgevraagd blijft het telefoonnummer hetzelfde als bij de telefoonprovider wordt aangevraagd om een telefoonnummer te behouden. Dit duidt erop dat aangeefster de dag na de beroving een nieuwe telefoon in gebruik heeft genomen en daarbij haar bestaande nummer heeft behouden.
Hoewel verdachte heeft ontkend dat hij de tenlastegelegde geweldshandelingen – met uitzondering van het duwen – heeft gepleegd en de iPhone en pinpas van aangeefster heeft gestolen, acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat aangeefster door verdachte met geweld is beroofd van deze spullen. De verklaring van aangeefster vindt immers steun in de melding, de waarnemingen van de camerabeelden door de verbalisanten, de foto van de vloer en de historische gegevens van de telefoon van aangeefster.
Vrijspraak medeplegen
Niet is gebleken dat verdachte heeft samengewerkt met een ander. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van medeplegen.
Voorwaardelijk verzoek
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw verzocht om aangeefster alsnog als getuige te horen. Dit verzoek heeft zij gedaan tijdens haar pleidooi, buiten de tekst van haar pleitnota om. Zij heeft betoogd dat de verdediging gebruik wil maken van het ondervragingsrecht, omdat er redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Daarnaar gevraagd kon de raadsvrouw geen antwoord geven op de vraag waarom dit verzoek niet in een eerder stadium is ingediend. Volgens de raadsvrouw biedt het late moment van indiening van het verzoek geen grond voor afwijzing.
Uit het arrest Keskin t. Nederland van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [1] en het daaropvolgende post-Keskin arrest van de Hoge Raad [2] komt naar voren dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden verondersteld. Dit is aan de orde wanneer de verdediging het ondervragingsrecht ten aanzien een getuige nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl de getuige een belastende verklaring heeft afgelegd in het vooronderzoek. Het enkele feit dat de verdediging de mogelijkheid om aangeefster te ondervragen aan zich voorbij heeft laten gaan, biedt op zichzelf geen grond voor afwijzing van het verzoek om aangeefster als getuige te horen. Uit het post-Keskin arrest van de Hoge Raad komt naar voren dat er geen ongelimiteerd recht bestaat om het ondervragingsrecht uit te oefenen. Inactiviteit van de verdediging kan, indien hiervoor geen gegronde reden bestaat, een rol kan spelen bij de beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.
Aangeefster heeft op de dag van het incident (30 november 2019) tegenover de ter plaatse gekomen verbalisanten en op het politiebureau een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. De overige onderzoekshandelingen hebben kort daarna plaatsgevonden, vóórdat verdachte op 2 april 2021 buiten heterdaad werd aangehouden. Op 6 april 2021 is verdachte in het kader van de vordering tot inbewaringstelling, in het bijzijn van zijn raadsvrouw, gehoord bij de rechter-commissaris. Hoewel de raadsvrouw bij de rechter-commissaris op basis van het voorliggende dossier heeft betoogd dat geen ernstige bezwaren kunnen worden aangenomen en in dat kader heeft benoemd dat het gaat om een verdenking uit 2019 (de rechtbank begrijpt: een oud feit), heeft de verdediging nagelaten om wensen met betrekking tot de ondervraging van de getuige kenbaar te maken. Ook tussen 6 april 2021 en de behandeling ter terechtzitting op 1 april 2022 heeft de verdediging geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een verzoek tot het horen van deze getuige in te dienen, ook niet na het uitvaardigen van de dagvaarding.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van een goede procesorde (‘proper administration of justice’ [3] ) in dit geval zwaarder moet wegen dan het belang van de verdediging om de belastende getuige te kunnen ondervragen. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het proces in het geheel eerlijk is geweest. De verdediging heeft immers geruime tijd, ongeveer een jaar, gelegenheid gehad om een verzoek te doen tot het horen van aangeefster als getuige, hetgeen zij heeft nagelaten. Ook voor de behandeling van de zaak ter terechtzitting heeft de verdediging niet om een verhoor van de getuige verzocht. Pas na het requisitoir, tijdens haar pleidooi, heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van aangeefster als getuige, indien de rechtbank niet tot vrijspraak van het ten laste gelegde zou besluiten. Van belang is voorts dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een reden kunnen vormen voor het late tijdstip van het verzoek, alsmede dat de raadsvrouw heeft verklaard dat zij geen reden kan geven waarom het verzoek pas op dat moment is gedaan. De rechtbank acht een nader verhoor van aangeefster niet noodzakelijk omdat zij geen aanleiding heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Daarbij is van belang dat de bewezenverklaring niet alleen is gebaseerd op de verklaring van aangeefster. De overige bewijsmiddelen bieden daarbij ook steun aan de betrouwbaarheid van aangeefster.
Het verzoek om aangeefster als getuige te horen zal worden afgewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 30 november 2019 te Amsterdam een pinpas en een iPhone, die aan [slachtoffer] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf het bezit van het gestolene te verzekeren, door naar het pand en de kamer waarin voornoemde [slachtoffer] verbleef te gaan, waarna hij, verdachte
-de deur van de kamer waarin die [slachtoffer] verbleef, door die [slachtoffer] heeft laten openen en
-die deur open heeft geduwd en
-die [slachtoffer] heeft weggeduwd en
-die [slachtoffer] op een bed heeft geduwd en gedrukt en
-op die [slachtoffer] is gaan zitten en
-een hand op de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gehouden en die [slachtoffer] bij haar nek en gezicht heeft vast gepakt en
-die [slachtoffer] op het gezicht heeft geslagen en
-tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: “Waar is het geld. Ik wil al je geld” en
-die [slachtoffer] heeft belet op een alarmknop te drukken en
-die iPhone uit de hand van die [slachtoffer] heeft getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie als strafverzwarend laten meewegen dat de beroving heeft plaatsgevonden in een bedrijfspand.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is en met het gegeven dat sprake is van een oud feit. Zij vindt de eis van de officier van justitie niet proportioneel. Oplegging van een gevangenisstraf zal de stabiele leefsituatie van verdachte doorkruisen. Zij heeft benadrukt dat verdachte de voorwaarden is nagekomen die aan hem in het kader van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn opgelegd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een raamprostituee. De uitoefening van dat beroep brengt een grote kwetsbaarheid met zich. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte schade, pijn en hinder ondervonden. Uit de verklaring van het slachtoffer komt naar voren dat het incident ook emotioneel gezien impact op het slachtoffer heeft gehad. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag en getoond dat hij geen respect heeft voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van een ander.
Persoon van verdachte
Uit de door reclasseringswerker J. Ivasko opgestelde adviesrapportage van Reclassering Nederland van 23 februari 2022 en het verhandelde op de zitting van 1 april 2022 leidt de rechtbank af dat bij verdachte sprake is van een stabiele leefsituatie. Op de verschillende leefgebieden zijn er geen problemen. Verdachte houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden die aan hem zijn opgelegd. Verdachte heeft geen hulpvraag, waardoor de reclassering geen noodzaak ziet om het toezicht van de reclassering te laten voortduren. Bij een bewezenverklaring heeft de reclassering geadviseerd om een straf, zonder bijzondere voorwaarden, op te leggen.
Uit het strafblad van verdachte van 16 februari 2022 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar geen geweld heeft gebruikt en geen vermogensfeiten heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft op de zitting naar voren gebracht dat aan verdachte bij vonnis van de politierechter van 31 maart 2022 een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd wegens ideniteitsfrau-
de, zodat artikel 63 Sr van toepassing is. Dit vonnis was volgens haar nog niet onherroepelijk.
De straf
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 120 uur opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden dat het geweldgebruik relatief beperkt is gebleven en dat artikel 63 Sr van toepassing is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Wijst afhet
voorwaardelijk verzoek tot het horen van de aangever als getuige.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 april 2022.

Voetnoten

1.EHRM 19 januari 2021, no. 2205/16 (Keskin t. Nederland).
3.EHRM 14 februari 2008, 66802-01, Dorokhov.