ECLI:NL:RBAMS:2022:246

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AMS 20/5152
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit bijstandsverlening en vaststelling vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres, die voor 50% eigenaar is van haar woning, had bijstand aangevraagd. Het college kende haar bijstand toe, maar deels in de vorm van een geldlening, omdat eiseres overwaarde op haar woning had. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij van mening was dat het college de bijstand als gift had moeten toekennen. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eiseres beroep instelde.

De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte de totale overwaarde van de woning had betrokken bij de vaststelling van het vermogen. Eiseres had recht op slechts de helft van de overwaarde, wat minder was dan het vrijgestelde bedrag van € 52.500,-. De rechtbank concludeerde dat het college de bijstand niet als lening had mogen verstrekken, omdat eiseres niet beschikte over het benodigde vermogen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het besluit van 15 april 2020, waarbij het college werd opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5152

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. E. van den Bogaard),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiseres] en het college genoemd.

Procesverloop

Op 15 april 2020 heeft het college [eiseres] vanaf 24 maart 2020 bijstand [1] toegekend. [eiseres] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 31 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is deels via een beeldverbinding behandeld op de zitting van 14 december 2021. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiseres] woont in een woning aan de [adres] in Amsterdam. [eiseres] is met haar moeder voor ieder 50% mede-eigenaar van de woning. Op 16 maart 2020 heeft [eiseres] een bijstandsuitkering aangevraagd.
2. Vervolgens heeft het college de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
3. Het college heeft [eiseres] bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande, waarvan een deel in de vorm van een geldlening omdat zij overwaarde heeft op haar woning. Daarbij heeft het college [eiseres] verplicht om mee te werken aan het vestigen van een krediethypotheek of pandrecht, zodra netto meer dan € 5.000,- bijstand als lening is verleend. De totale overwaarde bedraagt € 47.654,-. De helft daarvan (€ 23.827,-) is het bedrag dat maximaal als lening aan [eiseres] wordt uitbetaald.

Beoordeling van het beroep

4. [eiseres] voert aan dat het college het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Zij voert als meest vergaande beroepsgrond aan, dat het college de bijstand als gift had moeten toekennen. Het college heeft het vermogen van [eiseres] ten onrechte vastgesteld op de onverdeelde overwaarde van de woning (€ 100.154,-) en hierop ten onrechte de vrijlating van € 52.500,- toegepast. Tot het vermogen van [eiseres] behoort slechts de overwaarde van de woning, voor zover zij daarover (redelijkerwijs) kan beschikken. Als mede-eigenaar voor 50% heeft [eiseres] recht op de helft van de overwaarde van de woning: € 50.077,-. Dat is minder dan het vrijgestelde bedrag van € 52.500,-. Volgens [eiseres] is daarmee niet voldaan aan de voorwaarde om de bijstand in de vorm van een geldlening te verlenen.
5. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De te beoordelen periode loopt van 16 maart 2020 tot en met 15 april 2020.
6. Artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (Pw) luidt:

Onder vermogen wordt verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.” […].
Artikel 34, tweede lid, aanhef en onder d, luidde in te beoordelen periode:

Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voorzover dit minder bedraagt dan € 52.500,00.
Artikel 50 van de Pw bevat onder meer voorschriften over de vorm waarin bijstand wordt verleend aan een belanghebbende die - zoals [eiseres] - eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf. In het tweede lid van dat artikel, voor zover hier van belang, staat dat algemene bijstand aan een belanghebbende als hier bedoeld wordt verleend in de vorm van een geldlening voor zover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d, van de Pw.
7. Niet ter discussie staat dat [eiseres] de enige bewoner is van de woning. Uit artikel 34 van de Pw volgt dat bij de beoordeling van de aanvraag om een bijstandsuitkering, het in de woning van [eiseres] gebonden vermogen niet als vermogen mag worden aangemerkt, voor zover dit minder is dan € 52.500,-. Het college is uitgegaan van de totale overwaarde van de woning van € 100.154,- terwijl [eiseres] bij verkoop slechts (redelijkerwijs) kan beschikken over de helft van dit bedrag: € 50.077,-. Het is vaste rechtspraak dat, mede gelet op artikel 11 van de Pw, de term beschikken zo moet worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. [2] [eiseres] is voor de helft mede-eigenaar van de woning en heeft na verkoop daarvan slechts aanspraak op de helft van de overwaarde. De rechtbank oordeelt daarom op grond van een redelijke wetsuitleg dat het college de overwaarde van de woning voor 50% had moeten betrekken bij de vaststelling van het vermogen. Dit betekent dat het vermogen van [eiseres] , voor zover gebonden in de woning, minder was dan het vrij te laten vermogen van € 52.500,- en dat ten onrechte een deel van de bijstand als leenbijstand is toegekend.
8. Omdat de meest vergaande beroepsgrond slaagt en het college het bezwaar dus gegrond had moeten verklaren, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de wet, omdat daarbij een deel van de bijstand als geldlening is toegekend. Omdat aan het besluit van 15 april 2020 hetzelfde gebrek kleeft als aan het bestreden besluit, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 15 april 2020 te herroepen. Concreet houdt dit in dat het college opnieuw een beslissing moet nemen op de aanvraag om bijstand van 16 maart 2020.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11 De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Van kosten in bezwaar is niet gebleken en deze zijn ook niet gevorderd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het besluit van 15 april 2020, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit, en draagt het college op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 16 maart 2020;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan [eiseres] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA0086, overweging 4.3.