ECLI:NL:RBAMS:2022:2459

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
13/751352-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van bijzondere omstandigheden en nationale wetgeving

Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 4 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van vijf jaar, opgelegd voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting die tot de veroordeling heeft geleid, maar vertegenwoordigd was door een advocaat van zijn keuze. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon correct was gedagvaard en vertegenwoordigd.

De rechtbank heeft verder onderzocht of de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, dat stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen.

Daarnaast heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen, maar deze gevangenhouding geschorst tot 4 april 2022, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder noodzakelijke tandheelkundige behandelingen en de zorg voor zijn partner. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze omstandigheden voldoende bijzonder zijn om de schorsing van de gevangenhouding te rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.A.B. Fransen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751352-21
RK nummer: 22/46
Datum uitspraak: 3 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 september 2020 door – naar de rechtbank begrijpt: – de advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J. Bussink, die waarneemt namens zijn kantoorgenoot, mr. O.E. de Jong, advocaat te Den Haag.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor uitvoerlegging vatbaar vonnis van 27 juni 2019, uitgevaardigd door hof van Beroep Antwerpen – C5.1 kamer, referentie: 2014/PGA/3411 (Griffienummer: C/728/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 5 jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1825 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde België.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet nu de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting die tot de veroordeling heeft geleid maar wel een door hem gekozen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot de uitspraak heeft geleid. Op grond hiervan dient de rechtbank te onderzoeken of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet en of één van de in dat artikel genoemde omstandigheden zich heeft voorgedaan. In het EAB onder d) is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en bij de behandeling van zijn zaak is vertegenwoordigd door een advocaat van zijn keuze. Naar het oordeel van de rechtbank is de omstandigheid van artikel 12 onder b OLW van toepassing. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, met uitzondering van het hierna onder 4.2 bedoelde feit, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft één feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De raadsman heeft ter zitting verzocht om het hierboven genoemde bevel tot gevangenhouding te schorsen aangezien de opgeëiste persoon tijd nodig heeft om thuis orde op zaken te stellen alvorens hij de in België opgelegde gevangenisstraf in Nederland kan uitzitten. De opgeëiste persoon kampt namelijk al jaren met een slecht gebit en is hiervoor al enige tijd onder behandeling bij een tandarts. Hij is op dit moment in afwachting van een klikgebit, waardoor hij momenteel zonder tanden zit. Hij moet hiervoor in maart nog een aantal behandelingen ondergaan. Het is zeer onwenselijk als deze behandelingen nu gestaakt worden. Verder is de verhuizing van het bedrijf van de opgeëiste persoon in volle gang en heeft zijn partner een spierziekte, waardoor zij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen.
De officier van justitie verzet zich tegen inwilliging van het verzoek tot schorsing van het bevel tot gevangenhouding omdat er geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die de inwilliging van dit verzoek rechtvaardigen. Bovendien zijn de omstandigheden die zijn aangevoerd door de opgeëiste persoon, goed vanuit detentie te regelen.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW is dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. De rechtbank
ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon voldoende bijzondere aanleiding om bedoeld bevel tot gevangenhouding te schorsen voor de periode van vier weken nu de opgeëiste persoon nog een aantal essentiële tandartsbehandelingen moet ondergaan. De rechtbank zal dan ook gelijktijdig de schorsing van de gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW, bevelen tot 4 april 2022.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 140 en 225 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst de gevangenhouding tot 4 april 2022 onder dezelfde voorwaarden die golden bij de eerdere schorsing. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.