Op 3 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de advocaat-generaal bij het hof van beroep Antwerpen, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 4 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van vijf jaar, opgelegd voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de zitting die tot de veroordeling heeft geleid, maar vertegenwoordigd was door een advocaat van zijn keuze. De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon correct was gedagvaard en vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft verder onderzocht of de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, dat stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen.
Daarnaast heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen, maar deze gevangenhouding geschorst tot 4 april 2022, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder noodzakelijke tandheelkundige behandelingen en de zorg voor zijn partner. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze omstandigheden voldoende bijzonder zijn om de schorsing van de gevangenhouding te rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.A.B. Fransen.