Op 17 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 9 november 2017, betreft het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 31 mei 2017 door de Portugese autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1983, is in Nederland ingeschreven en heeft de Nederlandse nationaliteit.
De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 14 augustus 2018, waar de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe. De behandeling werd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen vragen te stellen aan de Portugese autoriteiten. Op 17 februari 2022 werd het onderzoek hervat, maar de opgeëiste persoon was niet verschenen. De raadsman was wel aanwezig.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht de ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman stelde dat de officier niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de SIS-signalering van de opgeëiste persoon was ingetrokken en de beslistermijn was verstreken. De officier van justitie gaf aan dat hij ook niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de signalering op 26 juni 2020 was ingetrokken.
De rechtbank oordeelde dat uit de intrekking van de SIS-signalering blijkt dat de uitvaardigende autoriteit het EAB niet wenst te handhaven. Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot behandeling van het EAB en stelde vast dat de geschorste overleveringsdetentie was beëindigd. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. M.T.C. de Vries en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.A.B. Fransen.