ECLI:NL:RBAMS:2022:245

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AMS 20/3807
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en vaststelling recht op bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand. De aanvraag werd op 12 mei 2020 door het college afgewezen, waarna [eiseres] bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar op 16 juni 2020 ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door [eiseres]. Tijdens de zitting op 14 december 2021 werd het beroep behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar informatie- en medewerkingsplicht, omdat zij de gevraagde stukken niet tijdig heeft ingeleverd. Ondanks dat het college haar voldoende tijd had gegeven om de benodigde gegevens te verzamelen, heeft [eiseres] niet alle gevraagde informatie binnen de gestelde termijnen aangeleverd. De rechtbank concludeerde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanleveren van informatie door aanvragers van bijzondere bijstand en de verantwoordelijkheden die zij hebben in het proces. De rechtbank wees erop dat [eiseres] gedurende een lange periode de gelegenheid had om de benodigde gegevens te verzamelen, maar dat zij hierin tekort is geschoten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/3807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiseres] en het college genoemd.

Procesverloop

Op 12 mei 2020 heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand [1] van [eiseres] afgewezen. [eiseres] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard. [eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 14 december 2021. [eiseres] en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op 2 december 2019 heeft [eiseres] bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtshulp: een eigen bijdrage van € 78,- voor een toevoeging LAT [2] . Op 9 december 2019 en 6 januari 2020 heeft het college termijnen gegeven om de toevoeging en de nota aan te leveren. Op 23 januari 2020 heeft het college voor deze kosten bijzondere bijstand toegekend, aangezien uit de al bekende gegevens volgde dat [eiseres] in 2019 geen draagkracht had.
2. Op 8 januari 2020 heeft [eiseres] voor dezelfde procedure aanvullende bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtshulp: een eigen bijdrage van € 199,- voor een reguliere toevoeging.
3. Omdat het een nieuw draagkrachtjaar betreft, heeft het college op 28 januari 2020 [eiseres] verzocht om uiterlijk 11 februari 2020 nadere stukken aan te leveren. Op 5 februari 2020 heeft de gemachtigde van [eiseres] verzocht om een nadere termijn voor het aanleveren van gegevens. Op 17 februari 2020 heeft het college [eiseres] een hersteltermijn gegeven om de gevraagde stukken uiterlijk 2 maart 2020 in te leveren.
4. Op 9 maart 2020 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld. In het bezwaarschrift tegen dit besluit schrijft de gemachtigde van [eiseres] “
dat ten onrechte de hersteltermijn enkel naar cliënte en niet naar haar gemachtigde is toegezonden”. Daarop heeft het college de aanvraag van [eiseres] opnieuw in behandeling genomen en op 20 april 2020 in twee afzonderlijke brieven een hersteltermijn gegeven om de al gevraagde en de aanvullende stukken uiterlijk 4 mei 2020 in te leveren. Op 30 april 2020, ontvangen op 6 mei 2020, heeft de gemachtigde van [eiseres] opnieuw verzocht om een nadere termijn voor het aanleveren van de gevraagde gegevens.
5. Vervolgens heeft het college de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen en het besluit van 9 maart 2020 (buitenbehandelingstelling) ingetrokken.
6. Het college stelt zich op het standpunt dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar informatie- en medewerkingsplicht door de gevraagde stukken niet in te leveren, ondanks dat haar daartoe in redelijkheid voldoende tijd is gegeven.
7. [eiseres] voert aan dat het verzamelen van de gevraagde gegevens vertraging heeft opgelopen, omdat zij veel gegevens moest opvragen bij derden, de toevoeging nog in aanvraag was en daarom nog niet kon worden bijgevoegd en zij beperkt toegang tot het internet heeft. [eiseres] vindt dat het college voldoende gelegenheid had moeten geven om de gegevens aan te leveren, rekening houdend met de aard en de omvang van de opgevraagde gegevens. [3]
Beoordeling van het beroep
8. De te beoordelen periode loopt van 8 januari 2020 tot en met 12 mei 2020.
9. Niet ter discussie staat dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren om het recht op bijzondere bijstand vast te stellen. Evenmin staat ter discussie dat de gevraagde gegevens niet (alle) binnen de gegeven hersteltermijnen zijn aangeleverd.
10. Anders dan [eiseres] , vindt de rechtbank de geboden hersteltermijn niet te kort om de gevraagde gegevens aan te leveren. Op de zitting is vastgesteld dat alleen de brief van 17 februari 2020 bij vergissing naar het huisadres van [eiseres] is verstuurd. De overige brieven zijn aan haar gemachtigde gericht. In de brieven van 28 januari 2020, 17 februari 2020 en 20 april 2020 heeft het college telkens verzocht om dezelfde gegevens om het recht op bijstand vast te stellen. Het gaat om veel gegevens, maar niet alle zijn op de situatie van [eiseres] van toepassing. Voor [eiseres] was dus tijdig kenbaar welke gegevens zij moest aanleveren. Anders dan [eiseres] , vindt de rechtbank niet dat het college hierover verwarring heeft veroorzaakt door op 20 april 2020 twee brieven te versturen waarin om verschillende gegevens werd verzocht. De tweede brief van 20 april 2020, waarin om de toevoeging en de nota werd verzocht, kan redelijkerwijs niet anders worden gelezen dan als een aanvulling op de eerste brief van die datum. In die brieven, in samenhang bezien, ging het immers om dezelfde gegevens als waar het college al van aanvang af om had verzocht. De in de brieven van 20 april 2020 gegeven mogelijkheid om uitstel te verzoeken biedt verder geen garantie dat ook daadwerkelijk uitstel wordt verleend; in de brieven staat telkens dat het college een verzoek om uitstel zal beoordelen. Op 30 april 2020 heeft [eiseres] opnieuw om uitstel verzocht. De rechtbank vindt dat het college haar daarvoor sinds de brief van 28 januari 2020 ruim voldoende gelegenheid heeft gegeven. Pas op 11 juni 2021 heeft [eiseres] een beperkt aantal gegevens verstrekt, te weten: de toevoeging, de nota en een print uit ‘Mijn toeslagen’ van de Belastingdienst over de aan haar in 2020 toegekende toeslagen. Die toevoeging dateert van 15 januari 2020 en werd dus al zeven dagen na de aanvraag van 8 januari 2020 afgegeven. [eiseres] stelt tot slot dat zij bij het verzamelen van de gevraagde gegevens hinder heeft ondervonden van een beperkte toegang tot het internet. De rechtbank gaat hier niet in mee, aangezien [eiseres] vele maanden de gelegenheid heeft gehad, al dan niet met hulp van derden, de gevraagde gegevens te verzamelen.
11. Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand van [eiseres] niet is vast te stellen.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. [eiseres] krijgt dus geen gelijk.
13. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Lichte Advies Toetsing (LAT).
3.Uitspraak van de Centale Raad van Beroep van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395 (overweging 4.2).