Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 4 november 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 28 juli 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 26 november 2021 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin vermelde stukken.
2.Korte inhoud
3.De feiten
Periode 2013-2015
4.Het geschil
5.De beoordeling
eerste opzetheeft gegeven. In deze eerste opzet heeft [naam 1] de opmerking geplaatst dat kort gezegd de boete na een kleine zes jaar kan worden terugverdiend. Dat [naam 1] in deze e-mail [eiser 1] en [eiser 2] concreet over een terugverdientijd van zes jaar heeft geadviseerd, zoals [eiser 1] en [eiser 2] lijken te betogen, blijkt hier niet uit en is gelet op het karakter van deze eerste opzet ook niet te volgen. Bovendien heeft [gedaagde] onweersproken aangevoerd dat bij deze berekening de boete niet is verdisconteerd. Ook is de rechtbank niet gebleken dat [eiser 1] en [eiser 2] na deze eerste opzet als voorwaarde voor het oversluiten van de hypotheek een terugverdientijd van zes jaar hebben gesteld, zoals zij lijken te suggereren. Integendeel, zij hebben in algemene bewoordingen aangegeven dat zij nog iets van tussen de zes à acht jaar in de huidige woning willen blijven wonen. Uit de correspondentie die nadien tussen partijen is gevoerd over de gewenste kenmerken van de hypothecaire geldlening hebben [eiser 1] en [eiser 2] evenmin de terugverdientijd ter sprake gebracht. Verder heeft [naam 1] op het e-mailbericht van de broer kort de voordelen voor [eiser 1] en [eiser 2] van het omzetten van de hypotheek opgesomd, maar hierin is de terugverdientijd helemaal niet aan de orde gekomen. Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat de enkele opmerking in de eerste opzet van [naam 1] niet geldt als een toezegging waar [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde] aan kunnen houden.