ECLI:NL:RBAMS:2022:2446

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
5 mei 2022
Zaaknummer
9583934 / CV EXPL 21-17611
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen in een vastgoedzaak met verrekeningsverweer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2022, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde, beiden werkzaam in de bouwsector. De eiser, die een bedrijf heeft dat zich richt op interieurontwerp en uitvoering, vorderde betaling van openstaande facturen ter waarde van € 8.136,72 van de gedaagde, een besloten vennootschap die verantwoordelijk was voor de bouwmaterialen. De vordering was gebaseerd op een mondelinge overeenkomst voor de realisatie van een dakopbouw, waarbij de eiser de werkzaamheden aan de buitenkant zou uitvoeren voor een afgesproken bedrag van € 21.000,- exclusief btw.

De gedaagde voerde als verweer aan dat zij een tegenvordering had van € 9.228,80, die zij wenste te verrekenen met de vordering van de eiser. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser in conventie toegewezen, met uitzondering van een bedrag van € 219,66 dat de gedaagde mocht verrekenen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor haar tegenvorderingen, en dat de eiser zijn verplichtingen uit de overeenkomst was nagekomen.

De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 7.870,93 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering in reconventie van de gedaagde werd afgewezen. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de stelplicht en bewijslast van partijen in civiele procedures, met name in het kader van verrekening van vorderingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 9583934 / CV EXPL 21-17611
Uitspraak: 29 april 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
gemachtigde: P [gemachtigde] (Juristu Incassodiensten B.V.),
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Verheij.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde] .
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 november 2021, met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende een conclusie van eis in reconventie, met producties,
- het tussenvonnis van 1 februari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2. Op 14 april 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiser] heeft zich (met schriftelijke machtiging) laten vertegenwoordigen door zijn zoon [naam zoon] . Namens [gedaagde] is verschenen [naam] (hierna: [naam] ), directeur en eigenaar van [gedaagde] , tezamen met mr. R. Verheij, gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling zijn in het dossier gevoegd. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

2.Feiten en omstandigheden

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn beiden werkzaam in de bouw. [eiser] voert een bedrijf onder de naam [naam bedrijf 1] . Dit bedrijf houdt zich bezig met het ontwerpen van interieurs en de uitvoering daarvan. [gedaagde] verricht onder andere bouw-, overbouw- en renovatiewerkzaamheden.
2.2.
Begin 2021 hebben [eiser] en [gedaagde] mondeling afgesproken om op het adres [adres] een dakopbouw te realiseren. Partijen hebben daarbij afgesproken dat [eiser] alle werkzaamheden aan de buitenkant van de dakopbouw zal verrichten voor een bedrag van € 21.000,- exclusief btw en dat [gedaagde] voor de bouwmaterialen zal zorgen.
2.3.
Uit hoofde van deze tussen partijen gesloten (mondelinge) overeenkomst heeft [eiser] werkzaamheden voor [gedaagde] verricht. In verband met die werkzaamheden heeft [eiser] tien facturen verzonden aan [gedaagde] over de periode 6 april 2021 tot en met 6 september 2021. De eerste zeven facturen van in totaal € 15.000,- exclusief btw heeft [gedaagde] betaald. De laatste drie facturen, van in totaal € 8.136,72 (inclusief btw), zijn onbetaald gebleven (hierna: het restantbedrag). Het gaat om de volgende facturen met de volgende kenmerken:
Factuurnummer Factuurdatum Omschrijving Bedrag incl. btw
[fact.nr. 1] 18 juni 2021 4de betaling € 6.050,00
[fact.nr. 2] 6 september 2021 Eindafrekening € 1.210,00
[fact.nr. 3] 6 september 2021 Eindafrekening materiaal € 876,72
2.4.
Partijen hebben veelvuldig per e-mail gecorrespondeerd over de betaling van de facturen.
2.5.
Bij e-mail van 22 juli 2021 heeft [eiser] aan [naam] gevraagd wanneer [eiser] de betaling van factuurnummer [fact.nr. 1] kan ontvangen, omdat deze factuur al meer dan een maand oud is. Bij e-mail van dezelfde dag heeft [naam] daarop als volgt gereageerd, voor zover relevant:
“Omdat het gaat om laatste factuur van [naam project] graag wil ik van jullie ontvangen een kopie bonen/facturen van alle kosten die jullie hebben gefactureerd als extra/meer werk (gelukkig zijn ze klein aantal facturen) (…)”
2.6.
Bij e-mail van 6 september 2021 heeft [eiser] aan [naam] het volgende geschreven, voor zover relevant:
“(…)
Dan willen je er nog op attenderen dat je had aangegeven factuur [fact.nr. 1] te betaling bij levering project…
Wij hebben tot op heden geen reactie op de facturen die wij naar je hebben gestuurd. Daarmee gaan wij er vanuit dat er geen vragen zijn en dat je akkoord gaat.
(…)”
2.7.
Bij brieven van 29 september, 3 en 8 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] aangemaand om tot betaling van de openstaande facturen van in totaal
€ 8.136,72 over te gaan. Betaling heeft niet plaatsgevonden.

3.Vordering en verweer

In conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van:
a. € 8.136,72 aan restantbedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 6 september 2021 tot de dag der algehele voldoening, althans de wettelijke (handels)rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b. € 1.220,51 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] baseert zijn vordering tot betaling van het restantbedrag op nakoming van de mondelinge overeenkomst. Aangezien [eiser] de werkzaamheden heeft verricht, is [gedaagde] uit hoofde van die overeenkomst verplicht het restantbedrag te betalen. Ondanks herhaalde aanmaningen is [gedaagde] niet tot betaling overgegaan, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert tot haar verweer aan dat zij een vordering op [eiser] heeft van in totaal € 9.228,80 exclusief btw en dat zij haar vordering verrekent met de vordering van [eiser] . Na verrekening heeft [gedaagde] een geldbedrag van [eiser] te vorderen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
In reconventie
3.5.
Onder verwijzing naar hetgeen [gedaagde] in conventie als verweer heeft aangevoerd, vordert [gedaagde] dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na verrekening met het in conventie gevorderde restantbedrag, [eiser] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van € 3.228,80.
3.6.
[eiser] voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Vaststaat dat partijen een mondelinge overeenkomst hebben gesloten, waarbij [eiser] zich heeft verplicht voor een vaste aanneemsom van € 21.000,- exclusief btw en exclusief materialen werkzaamheden aan de buitenkant van de dakopbouw op [adres] uit te voeren. Tussen partijen is niet in geschil dat de werkzaamheden door [eiser] zijn verricht. [gedaagde] heeft de openstaande facturen (het restantbedrag) niet betwist (behoudens een specificatie, zie punt 2 hierna). Daarmee staat de verplichting van [gedaagde] om het restantbedrag te betalen vast. De in conventie gevorderde betaling van € 8.136,72 (inclusief btw) is in beginsel dan ook toewijsbaar.
4.3.
[gedaagde] beroept zich in conventie op verrekening van het restantbedrag met een tegenvordering die bestaat uit zeven afzonderlijke posten. Deze posten loopt de kantonrechter hierna een voor een langs. Vooropgesteld wordt dat deze posten grotendeels zien op reeds door [gedaagde] aan [eiser] of aan derden betaalde bedragen. [gedaagde] is van mening dat zij deze posten achteraf onterecht heeft betaald, omdat deze op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst voor rekening van [eiser] komen. Van belang bij de boordeling van de vraag of [gedaagde] deze tegenvordering kan verrekenen met de vordering van [eiser] op [gedaagde] , is hetgeen [gedaagde] omtrent de verschuldigdheid van de posten heeft gesteld, en bij gemotiveerde betwisting door [eiser] , nader heeft onderbouwd. Conform de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) draagt namelijk de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten de bewijslast.
4.4.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [gedaagde] recht heeft op betaling van één van de zeven posten, te weten een bedrag van € 219,66 exclusief btw (post 5: zie hierna onder 4.13). Voor de overige posten geldt dat deze, na gemotiveerde betwisting door [eiser] , onvoldoende zijn onderbouwd door [gedaagde] . Dat betekent dat het verrekeningsverweer van [gedaagde] dat ziet op deze overige posten, faalt.
post 1: huur gereedschappen ad € 1.619,58 exclusief btw
4.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat de kosten van het huren van gereedschappen voor rekening van [eiser] komen. [gedaagde] heeft betoogd dat partijen over deze kosten geen afspraken hebben gemaakt. [eiser] heeft voorafgaand aan het factureren van deze kosten ook niet aangegeven dat [gedaagde] deze kosten zou moeten betalen. Bovenal is het gangbaar dat een bouwbedrijf over zijn eigen gereedschap beschikt, zodat [eiser] deze kosten ten onrechte heeft gefactureerd aan [gedaagde] en [gedaagde] deze ten onrechte heeft betaald aan [eiser] , aldus [gedaagde] . [eiser] heeft betwist dat hij deze kosten zou moeten betalen. Partijen hebben immers afgesproken dat [eiser] het zeer specifieke gereedschap, dat beide partijen niet in bezit hebben, zou huren. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat de facturen waarop de kosten van het huren van de gereedschappen zijn vermeld, zonder protest zijn voldaan door [gedaagde] .
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat uit de overgelegde facturen blijkt dat de huurkosten van een aantal gereedschappen in de specificatie van deze facturen zijn vermeld en dat deze facturen reeds zijn betaald door [gedaagde] . Niet gebleken is dat [gedaagde] hierover voorafgaand aan deze procedure heeft geklaagd. Aangezien [gedaagde] een beroep doet op de omstandigheid dat zij onverschuldigd heeft betaald, rust op haar conform de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast van haar stelling. [gedaagde] heeft na de gemotiveerde betwisting door [eiser] geen feiten of omstandigheden gesteld die haar stelling onderbouwen. Om die reden kan het verweer van [gedaagde] op dit punt niet slagen.
post 2: factuur [fact.nr. 3] ad € 724,56 ex btw
4.7.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij van deze factuur, ondanks herhaalde verzoeken, nooit een specificatie van [eiser] heeft ontvangen en bij gebreke van een specificatie niet tot betaling zal overgaan. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat deze factuur drie maanden nadat [eiser] gestopt is met werken heeft verzonden. [eiser] heeft betwist dat hij is gestopt met werken: hij heeft de klus aan het [adres] afgemaakt. Verder heeft [eiser] ter zitting aangegeven dat alle specificaties aan [gedaagde] zijn verstuurd, na inschakeling van het incassobureau (nadat in eerste instantie per abuis maar een gedeelte was verzonden). De afspraak tussen partijen was dat [gedaagde] voor de materialen zou zorgen en dat als de materialen niet aanwezig waren, [eiser] deze zelf mocht aanschaffen op rekening van [gedaagde] . Zo heeft [gedaagde] in het verleden alle door [eiser] gefactureerde materiaalkosten gewoon betaald, aldus [eiser] .
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] de verschuldigdheid van deze factuur niet betwist, maar slechts tot betaling wenst over te gaan als zij een specificatie heeft ontvangen. Uit de overgelegde e-mails (zie 2.5 en 2.6), blijkt dat [gedaagde] inderdaad om specificaties heeft gevraagd. [gedaagde] heeft tegenstrijdig verklaard over de ontvangst van de specificaties: in de conclusie van antwoord (pag. 1) bevestigt [gedaagde] dat de 60 bonnen uiteindelijk van het incassobureau zijn ontvangen (hetgeen overeenkomt met de lezing van [eiser] op dit punt), terwijl [gedaagde] ter zitting heeft betwist dat de betreffende specificaties zijn ontvangen. Bij deze stand van zaken gaat de kantonrechter ervan uit dat de specificaties zijn ontvangen, zodat dit geen verrekenbare tegenvordering oplevert.
post 3: het bekleden van achtergevel ad € 1.860,00
4.9.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij deze kosten heeft moeten maken, omdat [eiser] weigerde zijn werk af te maken. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat het bekleden van de achtergevel tot de buitenkant van de dakopbouw behoort en dus onderdeel uitmaakt van de overeenkomst en deze kosten daarom voor rekening van [eiser] zijn. [eiser] heeft betwist dat het bekleden van de achtergevel onderdeel van de overeenkomst is. Deze werkzaamheden zien niet op het realiseren van de dakopbouw door [eiser] . [eiser] heeft onder verwijzing naar de offerte van [gedaagde] aan de eindklant van 13 november 2020 bovendien onderbouwd toegelicht dat het bekleden van de achtergevel (met rabatdelen) door [gedaagde] als optie aan de eindklant is vermeld in de offerte. Omdat de optie is uitgeoefend heeft [gedaagde] de kosten van dit meerwerk bij de klant in rekening gebracht, aldus [eiser] , zodat er geen reden is waarom [eiser] die kosten moet dragen.
4.10.
Het verweer van [gedaagde] faalt. Als reactie op de gemotiveerde betwisting van [eiser] heeft [gedaagde] tijdens de zitting aangevoerd dat het bekleden van de achtergevel een onderdeel van de tussen partijen ( [gedaagde] en [eiser] ) gesloten overeenkomst is en de kosten hiervan zijn inbegrepen in de aanneemsom van € 21.000,- exclusief btw. [gedaagde] heeft verder aangegeven dat de eindklant zijn goedkeuring diende te verlenen voor het uitvoeren van deze werkzaamheden. Als deze goedkeuring niet zou komen, dan zou [gedaagde] aan [eiser] een korting op de aanneemsom ter hoogte van bovenvermeld bedrag verstrekken. Deze gestelde goedkeuring en korting blijken echter niet uit de offerte van [gedaagde] of het door [eiser] in het geding gebrachte overzicht met meerwerkposten (productie 1 en 2 bij de conclusie van antwoord in reconventie). [gedaagde] heeft ook nagelaten om zijn stelling op dit punt nader te onderbouwen. Dat betekent dat de door haar gestelde afspraak niet vast is komen te staan.
post 4: facturen van [naam bedrijf 2] van in totaal € 3.350,00 ex btw
4.11.
[gedaagde] heeft gesteld dat de dakbedekking een onderdeel van de overeenkomst is en daarom voor rekening van [eiser] komt. [gedaagde] heeft deze factuur bij wijze van voorschot betaald. Omdat [eiser] [gedaagde] dit bedrag niet heeft terugbetaald, wenst [gedaagde] dit bedrag te verrekenen met het restantbedrag. [eiser] heeft betwist dat de dakbedekking onderdeel uitmaakt van de overeenkomst. [eiser] heeft aangegeven dat partijen mondeling hebben afgesproken dat [gedaagde] een derde zou inschakelen voor de dakbedekking.
4.12.
Conform de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [gedaagde] de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast van haar stelling dat de dakbedekking een onderdeel van de tussen partijen gesloten overeenkomst is. [eiser] heeft de stelling gemotiveerd betwist. Geoordeeld wordt dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat de overeenkomst tussen partijen inhield dat [eiser] voor de dakbedekking zorg zou dragen en dat de kosten van deze werkzaamheden in de aanneemsom zijn verdisconteerd. Als dat laatste al zo zou zijn, dan valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom de facturen van [naam bedrijf 2] aan [gedaagde] zijn geadresseerd en niet aan [eiser] . [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat zij deze facturen meteen na ontvangst heeft betaald, wat ook niet valt te rijmen met haar eigen stelling dat de kosten van de dakbedekking onder de aanneemsom vallen. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om handen en voeten te geven aan haar stelling op dit punt. Dat heeft zij nagelaten.
post 5: factuur [naam bedrijf 3] ad € 219,66 ex btw
4.13.
Het verweer van [gedaagde] op dit punt slaagt. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat zij deze factuur, die ziet op materiaalkosten voor het vervaardigen van planken voor op een steiger, heeft betaald. [eiser] heeft ook niet betwist dat de planken eigendom zijn van [gedaagde] , maar heeft ter zitting aangegeven dat hij de planken op eigen kosten ‘in elkaar heeft gezet’. Hieraan heeft hij echter geen rechtsgevolgen verbonden, evenmin aan zijn stelling dat hij de planken heeft gemaakt om voor de bouwvakkers een veilige werkomgeving te creëren en dat alle materialen zijn meegegaan naar een volgende klus. Wat hier verder ook van zij, vaststaat dat [gedaagde] voor deze planken heeft betaald en dat deze met [eiser] zijn meegegaan naar een volgende klus, zodat deze kosten verrekend kunnen worden.
post 6: factuur [fact.nr. 4] voor een bedrag van € 1.080,00
4.14.
[gedaagde] heeft hierover het volgende gesteld. [gedaagde] heeft deze factuur met een totaalbedrag van € 5.920,53 betaald aan [eiser] . [gedaagde] is achteraf gebleken dat deze factuur niet klopt. Er zijn namelijk arbeidskosten van [eiser] voor het recht maken van plafonds en plaatsen van regelwerk opgenomen voor een bedrag van € 1.080,00 (40 uren x € 27,-), terwijl deze werkzaamheden vallen onder de overeenkomst en reeds zijn verdisconteerd in de aanneemsom. [gedaagde] heeft derhalve te veel betaald en wenst daarom het teveel betaalde te verrekenen met de vordering van [eiser] . [eiser] heeft betwist dat het recht maken van de plafonds en het regelwerk onder de tussen partijen gesloten overeenkomst valt. Deze werkzaamheden zien immers op de binnenkant van de dakopbouw en dat is voor eigen rekening van [gedaagde] . [eiser] heeft uiteindelijk deze werkzaamheden als meerwerk verricht en de kosten hiervan bij de factuur met nummer [fact.nr. 4] bij [gedaagde] in rekening gebracht.
4.15.
Vaststaat dat [gedaagde] deze factuur heeft betaald. [gedaagde] is thans van mening dat zij de kosten onterecht voor haar rekening heeft genomen, omdat [eiser] deze zou moeten betalen. Ook ten aanzien van dit punt heeft te gelden dat op [gedaagde] conform de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast van haar stelling rust, aangezien zij een beroep doet op de omstandigheid dat zij onverschuldigd heeft betaald. [gedaagde] heeft wel gesteld dat deze werkzaamheden onderdeel van de tussen partijen gesloten overeenkomst vormen, maar zij heeft haar stelling niet onderbouwd. Om die reden kan het verweer van [gedaagde] op dit punt niet slagen.
post 7: schade bij de buren ad € 375,00
4.16.
Het verweer van [gedaagde] op dit punt faalt eveneens. Zij heeft slechts de blote stelling ingenomen dat [eiser] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden schade heeft toegebracht bij de buren van [adres] . [gedaagde] heeft geen enkel bewijs in het geding gebracht waaruit dit blijkt. Ook tegenover het betoog van [eiser] dat de schade door het slechte weer is ontstaan en niet door [eiser] is aangebracht, heeft [gedaagde] niets aangevoerd. Bovendien komt het door [gedaagde] gestelde schadebedrag niet overeen met de door haar in het geding gebrachte productie waarop de schade wordt begroot op € 58,79. [gedaagde] heeft daarmee onvoldoende gesteld op dit punt.
conclusie
4.17.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] een vordering heeft op [eiser] van € 219,66 exclusief btw (€ 265,79 inclusief btw), die zij kan verrekenen met het restantbedrag. De kantonrechter zal in conventie [gedaagde] veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 7.870,93 (€ 8.136,72 - € 265,79).
4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in reconventie wordt afgewezen nu niet van een (netto) vordering op [eiser] is gebleken.
kosten in conventie
wettelijke rente
4.19.
[eiser] heeft over het restantbedrag de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 6 september 2021 gevorderd. Dat is de factuurdatum van twee van de drie facturen en dus niet (ook) de uiterste betaaldatum. De kantonrechter zal daarom de wettelijke handelsrente toewijzen vanaf 30 dagen na 6 september 2021, overeenkomstig 6:119a lid 2 BW.
buitengerechtelijke incassokosten
4.20.
[eiser] vordert tevens vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.220,25. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft met verwijzing naar en onder overlegging van de brieven van 29 september, 3 en 8 oktober 2021 van zijn gemachtigde voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] heeft het voorgaande ook niet betwist. De kantonrechter zal het bedrag toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over het toegewezen bedrag van € 7.870,93, wat neerkomt op € 768,55.
proces- en nakosten
4.21.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] . Deze kosten worden tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 102,15
  • griffierecht € 240,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 964,15
4.22.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
kosten in reconventie
4.23.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] . De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiser] op basis van de ingestelde reconventionele vordering van € 3.228,80. De proceskosten worden tot op heden begroot op € 218,00 (1 punt × tarief € 218,00) aan salaris gemachtigde.
4.24.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
in conventie:
I. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.870,93, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf 30 dagen na 6 september 2021 tot de dag van volledige betaling,
II. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 768,55 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 964,15 inclusief eventueel verschuldigde btw,
IV. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie:
V. wijst het gevorderde af,
VI. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 218,00 inclusief eventueel verschuldigde btw,
in conventie en in reconventie:
VII. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis aan de zijde van [eiser] ontstane nakosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
VIII. verklaart de veroordelingen I, II, III en VII uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. M.L.S. Kalff, kantonrechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.
De griffier De kantonrechter