Uitspraak
2.Feiten en omstandigheden
3.Vordering en verweer
4.Beoordeling
- explootkosten € 102,15
- griffierecht € 240,00
- salaris gemachtigde
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2022, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde, beiden werkzaam in de bouwsector. De eiser, die een bedrijf heeft dat zich richt op interieurontwerp en uitvoering, vorderde betaling van openstaande facturen ter waarde van € 8.136,72 van de gedaagde, een besloten vennootschap die verantwoordelijk was voor de bouwmaterialen. De vordering was gebaseerd op een mondelinge overeenkomst voor de realisatie van een dakopbouw, waarbij de eiser de werkzaamheden aan de buitenkant zou uitvoeren voor een afgesproken bedrag van € 21.000,- exclusief btw.
De gedaagde voerde als verweer aan dat zij een tegenvordering had van € 9.228,80, die zij wenste te verrekenen met de vordering van de eiser. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser in conventie toegewezen, met uitzondering van een bedrag van € 219,66 dat de gedaagde mocht verrekenen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd voor haar tegenvorderingen, en dat de eiser zijn verplichtingen uit de overeenkomst was nagekomen.
De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 7.870,93 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De vordering in reconventie van de gedaagde werd afgewezen. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt de stelplicht en bewijslast van partijen in civiele procedures, met name in het kader van verrekening van vorderingen.