ECLI:NL:RBAMS:2022:2441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
13.299481.21, 13.205679.21 en 13.205680.21 + 13.193339.20 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Bedreiging op perron met vuurwapen, waarmee ook een schot is gelost.

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met een vuurwapen, openlijke geweldpleging en diefstal. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd beschuldigd van het tonen van een vuurwapen en het schieten op een perron in Amsterdam op 2 november 2021, alsook van openlijke geweldpleging tegen een slachtoffer op 8 maart 2021 en diefstal van een mobiele telefoon op 15 maart 2021. Tijdens de zitting op 21 april 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging en zware mishandeling. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een wapen van categorie III voorhanden heeft gehad en dat hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen een ander. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 270 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding en therapie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.299481.21 (zaak A), 13.205679.21 (zaak B) en 13.205680.21 (Zaak C)
Parketnummer vordering tul: 13.193339.20
Datum uitspraak: 4 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek met gesloten deuren op de terechtzitting van 21 april 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), IFA-coach, de heer [naam 3] , de vader en de moeder naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
een poging moord op 2 november 2021 te Amsterdam, subsidiair een poging doodslag op 2 november 2021 te Amsterdam, meer subsidiair bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling op 2 november 2021 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
het voorhanden hebben van een wapen van categorie III en munitie van categorie III op 2 november 2021 te Amsterdam;
Zaak B
een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] op 8 maart 2021 te Amsterdam;
Zaak C
een diefstal van een mobiele telefoon toebehorende aan [slachtoffer 1] op 15 maart 2021 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het in zaak A onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde met uitzondering van het schietproces.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging moord als ook de subsidiair ten laste gelegde poging doodslag. Uit het dossier zijn geen aanwijzingen dat sprake is van een voorgenomen daad en verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en gevolgen daarvan. Ook blijkt niet uit het dossier dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen de dood van een ander in had kunnen treden.
De rechtbank is van oordeel dat de meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de ter zitting afgelegde bekentenis van verdachte. Verdachte heeft ter zitting – anders dan ten tijde van het politieonderzoek en de voorlopige hechtenis – verklaard dat hij het vuurwapen wel bij zich had en dat hij het op het perron ook had gepakt om ermee te bedreigen. De verdachte heeft ontkend te hebben geschoten. Dit is dan ook de vraag die nog ter beantwoording voorligt aan de rechtbank. De rechtbank overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een melding op 2 november 2021 van een schietincident op het station Amsterdam Science Park op spoor 1 gaan verbalisanten ter plaatse en treffen uiteindelijk verdachte in de bosjes langs het perron. Hij heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechterjaszak. Verdachte wordt aangehouden, er worden schietmouwen bij hem aangebracht waarna hij wordt meegenomen naar het bureau.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte bij de incheck-poortjes aankomt en wacht totdat één van de jongens uit de wachtruimte de poortjes voor hem opent. Verdachte loopt eerst achter die jongen het perron op in de richting van de wachtruimte, maar loopt dan terug en gaat achter een pilaar staan. Hij rommelt wat in zijn schoudertas en loopt vervolgens met zijn rechterhand nog in de tas weer richting de groep in de wachtruime. Op de camerabeelden is te zien dat er kort daarop plotseling een chaotische situatie ontstaat. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze situatie ontstaat kort na het moment waarop hij het vuurwapen toont. Verdachte rent vervolgens de tegengestelde richting op waarbij twee jongens hem volgen.
Uit onderzoek naar het vuurwapen gelijkend voorwerp blijkt dat het gaat om een gas- en alarmpistool dat is omgebouwd tot een scherp schietend vuurwapen. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bekend. Uit het wapenonderzoek blijkt verder dat het vuurwapen voor onmiddellijk gebruik gereed was. De rechtbank maakt daaruit op dat verdachte het vuurwapen heeft doorgeladen. Ter plaatse is ook een patroon gevonden. Dit patroon, een kaliber 7.65 mm Browning, is blijkens het munitieonderzoek geschikt om verschoten te worden met het in beslag genomen vuurwapen. Uit het schotrestenonderzoek blijkt daarbij dat er schotresten zijn aangetroffen op de handen van verdachte. Getuige [ getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte zijn armen strekte en een wapen vast hield, dat hij een “zachte knal” hoorde en dat er vermoedelijk met een alarmpistool was geschoten. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij na het zien van het gooien met de helm een “zachte knal” hoorde en dat zijn eerste gedachte was dat het een schot moest zijn.
Het wapenonderzoek, het schotrestenonderzoek, de getuigenverklaringen en de camerabeelden in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte niet alleen het vuurwapen heeft getoond maar ook het vuurwapen heeft doorgeladen en met het vuurwapen heeft geschoten. Ter terechtzitting heeft verdachte geen verklaring gegeven hoe de schotresten anders dan door het daar schieten met het vuurwapen op zijn handen zijn terechtgekomen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het meer subsidiair ten laste gelegde, inclusief het schieten, bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het in zaak A onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de aanhouding van verdachte, de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het wapen- en munitierapport en het forensisch DNA-onderzoek kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een wapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
Zaak B
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het in zaak B ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Het ten laste gelegde feit kan wellicht wettig op basis van de bewijsmiddelen worden bewezen, maar om tot een veroordeling te komen dient de rechtbank ook de overtuiging te hebben dat het ten laste gelegde is begaan door verdachte. De raadsvrouw verzoekt daarom, indien de rechtbank twijfelt aan de door de getuigen geschetste situatie, verdachte het voordeel van de twijfel te geven en hem vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangever [slachtoffer 2] heeft over het incident van 8 maart 2021 in zijn aangifte verklaard dat hij bij de zaak [naam 4] buiten op zijn rug werd getikt, zich omdraaide en een jongen met een gele jas zag staan, die ‘ [voornaam verdachte] ’ heet. Aangever werd direct aangevallen door twee jongens zonder dat er iets tegen hem werd gezegd. Aangever zag dat beide jongens meerdere keren met hun vuisten in de richting van zijn hoofd sloegen en voelde dat hij meerdere keren geraakt werd op zijn hoofd. Aangever probeerde weg te rennen, maar dit lukte niet omdat hij werd vastgehouden door één van de jongens. Hij voelde opnieuw dat hij hard werd geslagen met vuisten op zijn hoofd en de rest van zijn lichaam. Nadat aangever was gevallen, liepen beide jongens weg. Naar aanleiding van foto’s die door omstanders zijn gemaakt, zijn twee personen vlak na het incident aangehouden, waaronder verdachte. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat de jongen bij [naam 4] een vuistslag van zijn vriend kreeg en er over en weer werd geslagen, waarna hij ertussen sprong en de aangever ook één of twee stoten heeft gegeven, waarna verdachte en medeverdachte een andere kant opliepen dan aangever.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] aanwezig was bij het incident. Verdachte heeft verklaard dat hij de persoon met de gele jas was en dat hij aangever [slachtoffer 2] weliswaar één keer heeft geslagen, maar dat de aangever daarna is weggelopen en daarbij is gevallen. Dat zou het letsel verklaren. Verdachte heeft niet gezien of medeverdachte [medeverdachte 1] geweld tegen aangever heeft gebruikt.
Op basis van deze bewijsmiddelen en de deels bekennende verklaring van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Uit de aangifte en de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt immers dat verdachte samen met [medeverdachte 1] op aangever is afgestapt en dat zij - nadat zij beiden na elkaar geweld tegen aangever hadden gebruikt - samen zijn weggelopen. Dit geweld is ook een logische verklaring voor het letsel, dat ook volgens verdachte niet veroorzaakt kan zijn door slechts één klap. Daartegenover staat dat de verklaring van verdachte door geen enkel bewijsmiddel wordt ondersteund. Deze wordt dan ook als onaannemelijk terzijde geschoven. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig bewezen en heeft zij ook de overtuiging dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer 2] .
Zaak C
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het in zaak C ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende ondersteunende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het in zaak C ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. Dat geldt voor de tenlastelegging in het geheel. Het is niet nodig dat voor elk onderdeel van de tenlastelegging minimaal twee bewijsmiddelen zijn.
In het dossier bevinden zich een aangifte en een getuigenverklaring en in beide staat dat de telefoon van aangever door verdachte is weggenomen. Ook verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de telefoon van aangever van de armleuning heeft gepakt. Hetgeen verdachte als verklaring geeft voor het wegnemen van de telefoon acht de rechtbank niet aannemelijk als ook irrelevant. Dat verdachte later - nadat getuige [getuige 3] naar een conducteur had geseind - de telefoon aan aangever aanreikte, doet niet af aan het feit dat er inmiddels sprake was van een voltooide diefstal. Uit de getuigenverklaring en uit de verklaring van verdachte zelf bij de politie volgt immers dat verdachte de telefoon in zijn (jas)zak had gedaan.
Gelet op de aangifte, de getuigenverklaring van [getuige 3] en hetgeen ter zitting door verdachte is verklaard, is de rechtbank van oordeel dat er is voldaan aan het bewijsminimum en het ten laste gelegde feit derhalve wettig en overtuigend kan worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 2 november 2021 te Amsterdam, personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een pistool te tonen aan die personen en met een pistool eenmaal te schieten in tegenwoordigheid van [ getuige 1] en die personen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 2 november 2021 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool getransformeerd tot een scherp kogel schietend vuurwapen, merk Zoraki (Atak Arms), model M906, kaliber 7.65 mm Browning (oorspronkelijk 9mm PAK), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, patronen kaliber 7.65 mm Browning (synoniem .32 Auto), voorhanden heeft gehad;
Zaak B
op 8 maart 2021 te Amsterdam openlijk, te weten, op de Linneusstraat, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] door meermalen met kracht te stompen en te slaan tegen het hoofd, gezicht en het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] ;
Zaak C
op 15 maart 2021 te Amsterdam een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 270 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en de toezicht en begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachteheeft gelet op de door haar bepleitte vrijspraken en de bijzondere (persoonlijke) omstandigheden verzocht aan verdachte een werkstraf, al dan niet geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk, op te leggen. Daaraan kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden die met name zien op individuele therapie en coaching. Indien de rechtbank over gaat tot het opleggen van een jeugddetentie verzoekt de raadsvrouw dat geheel voorwaardelijk op te leggen met daaraan de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.
Indien de rechtbank over gaat tot het opleggen van een (gedeeltelijke) onvoorwaardelijke jeugddetentie, verzoekt de raadsvrouw om het onvoorwaardelijke deel te beperken tot de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging. Verdachte heeft daarbij niet alleen een vuurwapen getoond maar daarmee ook geschoten in een openbare ruime, te weten een perron, in het bijzijn van meerdere personen. Dit moet voor de personen op het perron een heel beangstigende gebeurtenis zijn geweest, te meer nu het perron een afgebakende plek is waardoor men niet alle kanten op kan vluchten en mensen een dergelijke gebeurtenis niet hoefden te verwachten, nu het om een plek gaat waar veel personen dagelijks gebruik van maken. Het handelen van verdachte had ernstig of zelfs dodelijk letsel bij anderen kunnen veroorzaken. Verdachte mag van geluk spreken dat het goed is afgelopen en dergelijk letsel niet is ontstaan. Verdachte heeft zich met het voorgaande ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het bezit hiervan in de openbare ruimte vormt een bedreiging van de openbare orde. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal en een openlijke geweldpleging. Beide feiten zijn ergerlijke feiten, die schade en letsel veroorzaken en in het algemeen bij de benadeelde gevoelens van onrust, onveiligheid en angst opwekken.
De rechtbank rekent verdachte al het voorgaande ernstig aan.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 7 februari 2022 waaruit blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor twee geweldsdelicten, te weten een openlijke geweldpleging en een diefstal van geweld en bedreiging met geweld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportage, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt:
  • de rapportage Pro Justitia van 7 januari 2022 opgemaakt door J. den Boer, klinisch psycholoog en J.A.E.M. van den Bosch, klinisch psycholoog;
  • een evaluatie rapport van JBRA d.d. 31 maart 2022;
  • rapport van de Raad opgemaakt op 15 april 2022.
De
psychologenkomen tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte geen sprake van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap, wel zijn er enkele kenmerken van ontwikkelingsproblematiek en leerproblemen. Daarnaast blijkt dat verdachte weinig zicht heeft op zijn innerlijke belevingswereld en in beperkte mate in staat is om te reflecteren op zijn eigen gedrag en de gevolgen van zijn gedrag. Voor wat betreft zijn sociaal-emotionele ontwikkeling is hij nog jong in vergelijking met leeftijdsgenoten. Rekening houdend met het continue en chronische karakter van deze problemen waren deze kenmerken van ontwikkelingsproblematiek en leerproblemen aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte beschikt momenteel over onvoldoende vaardigheden om op de korte en lange termijn gevolgen van zijn handelen te overzien en handelt vanuit zijn eigen belang. Indien verdachte geen behandeling krijgt is de kans dat hij opnieuw tot een gewelddadig gedrag komt in hoge mate aanwezig. Om de kans op recidive van gewelddadig gedrag in het algemeen te verkleinen is het van belang dat verdachte zich inzet voor de geboden hulpverlening en zich open en eerlijk opstelt. Alleen wanneer er daadwerkelijk zicht gekregen kan worden op het netwerk van verdachte met betrekking tot zijn leeftijdsgenoten kan er verder gewerkt worden aan de veiligheid van verdachte zelf en de ander. Begeleiding kan opgelegd worden als een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf. Verder zou er gedacht kunnen worden aan een leerstraf, waarbij de TACt training passend zou zijn voor verdachte, vanwege antisociale attitude en gedrag.
Ter zitting heeft
de Raadgepersisteerd bij het ingediende advies. Het is noodzakelijk dat de Forensische Formatie de individuele therapie gaat opstarten, zodat meer zicht verkregen zal worden op de denkprocessen van verdachte en hoe hij daar het beste op kan reageren. Het is belangrijk dat verdachte zowel door professionals om hem heen als door ouders ondersteund wordt in het vergrote van zijn vaardigheden. Op die manier kan hij begeleid worden bij het leren van de juiste inschattingen te maken en daarbij het meest passende gedrag in te zetten, zodat herhaling van delictgedrag voorkomen wordt.
JBRAheeft zich ter zitting gepersisteerd bij het advies om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd. De focus in het opleggen van een straf zal volgens JBRA moeten liggen op begeleiding en behandeling. Verdachte heeft baat bij de avondklok en het elektronisch toezicht, het geeft verdachte structuur en stabiliteit. JBRA heeft geadviseerd de avondklok en het elektronisch toezicht daarom met drie maanden te verlengen, zodat die stabiliteit gecontinueerd wordt tijdens het opstarten van de therapie. Naast de individuele therapie is ook systeemtherapie van belang, zodat zicht verkregen wordt op de patronen binnen het gezin. De afgelopen periode heeft verdachte al veel mooie stappen gemaakt. Het is nu van belang dat hij de ontwikkeling naar een zelfstandige en verantwoordelijke volwassene kan gaan maken die verantwoordelijke keuze kan maken.
De rechtbankoverweegt als volgt
De conclusies van de deskundigen worden overgenomen.
De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaarde feiten in beginsel aanleiding geven tot het opleggen van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding verdachte nu alsnog in een JJI te plaatsen. Dit zou de positieve stappen die na de schorsing door verdachte zijn gezet, teniet doen. Verdachte werkt mee aan de hulpverlening, de gemaakte afspraken en stelt zich opener op. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een deel van de op te leggen straf, na aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in voorwaardelijke vorm opleggen. Ook omdat de rechtbank - gelet op de gegeven adviezen, de geadviseerde bijzondere voorwaarden van groot belang acht ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal de verplichting mee te werken aan een bemiddelingstraject niet als bijzondere voorwaarde opnemen, omdat een dergelijk traject vooral kans van slagen heeft als partijen niet verplicht worden maar daar intrinsiek gemotiveerd voor zijn. De rechtbank zal de overige geadviseerde voorwaarden overnemen, waaronder ook de avondklok en het elektronisch toezicht. Het opleggen van een avondklok met elektronisch toezicht zal verdachte helpen met het behouden van de thans behaalde structuur en stabiliteit wat een goede basis is voor het volgen en laten beklijven van de therapie die zal worden opgestart. De rechtbank ziet gelet op de gegeven adviezen geen aanleiding om naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie nog een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Nu verdachte eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld en gelet op de problematiek van verdachte en het feit dat passende behandeling nog niet gestart is, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan als verdachte niet direct kan profiteren van het strakke kader. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 25 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.19339.20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 januari 2021 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 4 april 2022 per post aan verdachte zijn toegezonden.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf toe te wijzen.
De raadsvrouw van verdachteheeft verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling te verlengen. Door tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling bestaat de kans dat verdachte overvraagd wordt. Dat dient voorkomen te worden gelet op de tot nu toe behaalde resultaten.
De Raadheeft geadviseerd de proeftijd te verlengen. Op dit moment lopen er al veel trajecten, gaat verdachte naar school en heeft zal hij starten met therapie, indien de voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer wordt gelegd kan verdachte overvraagd worden. Dat is niet in het belang van verdachte zijn ontwikkeling en dient daarom voorkomen te worden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan meerdere strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. Verdachte wist dat de voorwaardelijke straf boven zijn hoofd hing en de rechtbank ziet mede vanuit pedagogisch oogpunt geen reden om niet consequent te reageren op het overtreden van de voorwaarden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 141, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 meer subsidiair en 2, B en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Zaak B
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Zaak C
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar
.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
270 (tweehonderd zeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
176 (honderd zesenzeventig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde meewerkt aan de begeleiding vanuit IFA;
  • dat veroordeelde meewerkt met zowel de individuele als de systemische therapie vanuit de Forensische Formatie;
  • dat veroordeelde volgens rooster naar school gaat;
  • dat veroordeelde zich houdt aan een avondklok. Deze avondklok houdt in dat veroordeelde dagelijks zal verblijven in de ouderlijke woning van 18:00 uur tot 07:00 uur, welke tijden na instemming van Jeugdbescherming Regio Amsterdam kunnen worden aangepast. Deze avondklok geldt gedurende drie maanden vanaf de uitspraak, derhalve tot 4 augustus 2022;
  • dat veroordeelde meewerkt aan elektronisch toezicht en alle afspraken en voorwaarden die daarvoor gelden. Dit elektronische toezicht geldt gedurende drie maanden vanaf de uitspraak, derhalve tot 4 augustus 2022;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de begeleiding vanuit de top 1000 coördinator;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de begeleiding van en zich houdt aan de aanwijzingen gegeven door de jeugdreclassering.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 12 januari 2021 met parketnummer 13.193339.20, zijnde een werkstraf voor de duur van
30 (dertig) uren, subsidiair 15 (vijftien) dagen jeugddetentie.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H.W. Franssen, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A.S. Dogan en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2022.