In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2022 een mondelinge beschikking gegeven in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vader en moeder, beiden met de Nederlandse nationaliteit, zijn gehuwd en hebben samen een minderjarig kind. De vader verzoekt om een zorgregeling waarbij het kind om de week bij hem verblijft, terwijl de moeder een eenzijdige wijziging van deze regeling heeft doorgevoerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld achter gesloten deuren, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds augustus 2020 feitelijk niet meer samenwonen en dat er een eerdere regeling was waarbij het kind de helft van de tijd bij de vader en de helft bij de moeder verbleef. De moeder heeft deze regeling eenzijdig gewijzigd, wat tot onenigheid heeft geleid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het kind aangegeven dat zij zich ongelukkig voelt en meer tijd met haar halfbroers wil doorbrengen, wat de moeder als reden voor de wijziging aanvoert.
De rechtbank heeft besloten de voorlopige zorgregeling te wijzigen naar een week op, week af regeling, met als wisseldag de maandagochtend. Dit zou het kind in staat stellen om zowel haar ouders als haar halfbroers regelmatig te zien. Tevens heeft de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de beste definitieve zorgregeling voor het kind, gezien het mogelijke loyaliteitsconflict waarin het kind zich bevindt. De behandeling van de zaak zal gelijktijdig met de bodemprocedure worden voortgezet, met een pro forma zitting op 22 augustus 2022.