ECLI:NL:RBAMS:2022:2426

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
C/13/715347 / FA RK 22-1759
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de toevertrouwing van een minderjarige en gebruiksrecht van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2022 een beschikking gegeven in een procedure betreffende voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheiding. De vrouw, die de Syrische nationaliteit heeft en sinds 2016 in Nederland woont, heeft verzocht om de toevertrouwing van het minderjarige kind aan haar, alsook om het gebruik van de echtelijke woning. De man, van Libanese afkomst, heeft hiertegen verweer gevoerd en zelf verzoeken ingediend voor een omgangsregeling en financiële bijdragen. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2022 zijn beide partijen en hun advocaten gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw psychisch en lichamelijk door de man is mishandeld, wat heeft geleid tot een contactverbod voor de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat deze bij de vrouw verblijft, en heeft haar verzoek om toevertrouwing toegewezen. Tevens is de man bij uitsluiting gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning verklaard, met de verplichting voor de vrouw om deze te verlaten. De rechtbank heeft de man ook verplicht tot het betalen van een voorlopige kinderbijdrage van € 428,-- per maand en een partnerbijdrage van € 294,-- per maand aan de vrouw. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/715347 / FA RK 22-1759
Beschikking van 4 mei 2022 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. N. van der Vegt te Bussum,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. R.M. Joppen te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 21 maart 2022;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 19 april 2022.
1.2.
De zaak is behandeld tijdens de mondelinge behandeling achter gesloten deuren op 21 april 2022. Gehoord zijn: partijen en hun advocaten. Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan te Hilversum op 19 juni 2018.
2.2.
De vrouw heeft de Syrische nationaliteit; de man heeft de Libanese nationaliteit. De vrouw woont sinds 2016 in Nederland. Beide partijen hebben in Nederland hun gewone verblijfplaats.
2.3.
Partijen hebben tezamen het navolgende minderjarige kind:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2019.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt te bepalen:
dat zij bij uitsluiting zal zijn gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedel met bevel dat de man deze woning dient te verlaten en deze verder niet meer mag betreden behoudens met voorafgaande toestemming van de vrouw;
dat [minderjarige] aan haar wordt toevertrouwd;
dat de man € 459,-- per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van dit kind;
dat de man € 250,-- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
dat de verzoeken onder A en B ten uitvoer kunnen worden gelegd met behulp van de sterke arm van Politie en Justitie.
3.2.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
De man heeft, bij wege van zelfstandige verzoeken, verzocht:
Primair:
te bepalen, dat hij bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedel, met bevel dat de vrouw de woning dient te verlaten en verder niet meer mag betreden, behoudens voorafgaande toestemming van de man;
dat [minderjarige] aan hem wordt toevertrouwd;
een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] om de week op vrijdag, zaterdag en zondag van 10:00 uur tot 19:00 uur bij de vrouw verblijft;
te bepalen, dat de man voorlopig bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met € 81,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een in goede justitie vast te stellen bijdrage;
te bepalen, dat de man voorlopig bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 286,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling, althans een in goede justitie vast te stellen bijdrage.
En subsidiair, wanneer [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd:
een regeling vast te stellen waarbij [minderjarige] om de week van zondag tot zondag bij de man verblijft, alsmede gedurende de helft van alle schoolvakanties en feestdagen, althans een in goede justitie te bepalen regeling;
te bepalen, dat de man voorlopig bijdraagt in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met € 229,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een in goede justitie vast te stellen bijdrage;
te bepalen, dat de man voorlopig bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met € 294,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling, althans een in goede justitie vast te stellen bijdrage.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De Nederlandse rechter komt te dezen rechtsmacht toe. De rechtbank past in deze voorlopige voorzieningenprocedure Nederlands recht toe.
Toevertrouwing minderjarige
4.2.
Beide partijen wensen dat [minderjarige] aan hem/haar wordt toevertrouwd. De vrouw voert aan dat zij psychisch en lichamelijk door de man is mishandeld en bedreigd en dat [minderjarige] en zij bang zijn voor de man. De man heeft bij de laatste escalatie tussen partijen ook [minderjarige] een duw gegeven, aldus de vrouw. De vrouw heeft aangifte gedaan tegen de man en de man heeft tot 24 maart 2022 een contactverbod opgelegd gekregen.
De man betwist ten stelligste dat hij de vrouw en [minderjarige] ooit heeft mishandeld of bedreigd. Hij stelt dat de aangifte van de vrouw vals is en uitsluitend bedoeld is om hem in een kwaad daglicht te plaatsen.
4.3.
De vrouw stelt dat zij altijd hoofdzakelijk de zorg voor [minderjarige] heeft gedragen en dat zij deze zorg wenst voort te zetten. De man betwist dat de vrouw de hoofdverzorger is van [minderjarige] ; juist hij is in staat haar het beste te geven en haar een stabiel opvoedklimaat te bieden. De man heeft twijfels ten aanzien van de opvoedcapaciteiten van de vrouw, gezien de mogelijke trauma’s die zij door de oorlog in Syrië heeft opgelopen.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw. Duidelijk is geworden dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan in hun verklaringen over de gebeurtenissen en hun verdere wensen voor de situatie na verbreking van het geregistreerd partnerschap. De rechtbank acht deze situatie zeer zorgelijk en adviseert partijen met klem, met name voor [minderjarige] , om op korte termijn professionele hulp te zoeken.
In de huidige situatie verblijft [minderjarige] bij de vrouw. De rechtbank acht het van belang die situatie, voor de rust en stabiliteit van [minderjarige] , voorlopig te continueren. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook toewijzen en dat van de man afwijzen.
4.5.
De door de vrouw verzochte machtiging de beschikking ten aanzien van de toevertrouwing van [minderjarige] ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie zal worden afgewezen, wegens gebrek aan belang. Ingevolge artikel 821, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 812, eerste lid, Rv is reeds van rechtswege voorzien in de afgifte van minderjarigen in geval van een beschikking die ziet op de toevertrouwing van minderjarigen.
Gebruiksrecht woning
4.6.
De vrouw verblijft met [minderjarige] tijdelijk bij haar ouders, maar kan daar niet langer blijven omdat de elf broers en zussen van de vrouw in die woning verblijven, zodat deze overvol is. De vrouw durft niet terug naar de woning zolang de man ook recht op die woning heeft. Zij acht het in het belang van [minderjarige] dat zij met [minderjarige] kan verblijven in de woning zodat er rust komt.
4.7.
De man voert aan dat hij al sinds 2009 in de woning woont, geen vrienden of familie heeft waar hij bij terecht zou kunnen en dat hij zeer moeilijk andere woonruimte zal kunnen vinden als hij de woning zou moeten verlaten. Daarbij is het voor de man van belang dat hij in [woonplaats] blijft wonen nu hij vanuit daar zijn eenmanszaak uitoefent.
4.8.
De rechtbank ziet dat beide partijen een groot belang hebben bij het uitsluitend gebruik van de woning. Het is de rechtbank tevens bekend dat het zeer moeilijk is op korte termijn vervangende, betaalbare woonruimte te vinden. Aangezien het duidelijk is dat partijen niet meer samen in de woning kunnen wonen dient de rechtbank de knoop echter door te hakken. Zoals de rechtbank partijen tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgehouden is de rechtbank van oordeel dat de vrouw naar verwachting iets makkelijker dan de man nieuwe woonruimte zal kunnen vinden. Immers, [minderjarige] is aan de vrouw toevertrouwd, [minderjarige] is nog niet geworteld in [woonplaats] en de vrouw is niet gebonden aan [woonplaats] , zoals zij ook tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard. De vrouw zal dan ook makkelijker dan de man met de minderjarige in Nederland vervangende woonruimte kunnen vinden. Dit houdt in dat de rechtbank het verzoek van de man toewijst en dat van de vrouw afwijst. Hierbij overweegt de rechtbank dat onder toewijzing van de echtelijke woning is begrepen het gebruik van de tot die woning behorende inboedel, zodat het overbodig is om bij het toekennen van het gebruik van de echtelijke woning een beslissing dienaangaande in het dictum op te nemen.
Zorgregeling
4.9.
De man heeft sinds de aangifte van de vrouw op 21 februari 2022 [minderjarige] niet meer gezien. Hij stelt dat ten gevolge van de aangifte van de vrouw Veilig Thuis is ingeschakeld en zij de zaak hebben overgedragen aan de [zorginstelling] . Van de [zorginstelling] heeft de man vernomen dat de vrouw hen vertelde verdere ondersteuning niet noodzakelijk te vinden. De man acht het in het belang van [minderjarige] dat er op korte termijn weer contact tussen hen zal zijn en wenst dat er een co-ouderschap komt waarbij [minderjarige] om de week bij ieder van partijen verblijft.
De vrouw voert hiertegen verweer, zij acht het op dit moment niet veilig dat er (onbegeleid) omgang is. Zij stelt contact te hebben gehad met de [zorginstelling] , maar dat de [zorginstelling] haar heeft gezegd haar niet verder te kunnen helpen, waarop het dossier is gesloten. Zij heeft wel hulp van maatschappelijk werk.
4.10.
Hoewel de man verschillende verklaringen heeft overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat de aangifte van de vrouw vals is geweest, heeft hij daarmee toch onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [minderjarige] op dit moment niet veilig is bij de vrouw en beter af is bij de man. Het is daarom niet mogelijk om op dit moment vooruit te lopen op een eventueel deskundig advies. De rechtbank herhaalt daarom het dringende advies aan partijen om op korte termijn professionele hulp in te schakelen, gezien de situatie. Het is evident in het belang van [minderjarige] dat het contact met de man zo snel mogelijk wordt hersteld, maar dit dient wel onder toezicht plaats te vinden zo lang onduidelijk is wat er precies is voorgevallen en of de veiligheid van [minderjarige] daarbij in het geding is. Het is in dit stadium dan ook te prematuur om het verzoek van de man zoals dat er ligt, te weten een week op en een week af regeling toe te kunnen wijzen, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank raadt partijen aan in overleg enkele contactmomenten tussen [minderjarige] en de man af te spreken onder toezicht van bijvoorbeeld een vriend of familielid waarmee beide partijen kunnen instemmen. De verdere zorgregeling en opbouw daarvan kan vervolgens met behulp van hulpverlening worden afgesproken.
Kinderbijdrage
4.11.
De vrouw heeft gesteld behoefte te hebben aan een financiële bijdrage in de kosten van [minderjarige] .
Zij wenst dat de rechtbank een kinderbijdrage van € 459,-- per maand vaststelt. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat een kinderbijdrage van maximaal € 229,-- per maand kan worden vastgesteld.
4.12.
De rechtbank beslist dat de man een voorlopige kinderbijdrage van € 428,-- per maand aan de vrouw dient te betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
4.13.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. Over het inkomen van de vrouw, te weten een studiefinanciering van € 674,-- netto per maand zijn partijen het eens. Het inkomen van de man houdt partijen verdeeld. De man is van mening dat uitgegaan moet worden van zijn gemiddelde winst uit onderneming in de jaren 2019 en 2020, te weten een bedrag van € 28.348,-- bruto. De vrouw is van mening dat uitgegaan moet worden van een bruto jaarinkomen van € 36.000,-- nu de man zijn te verwachten inkomen in 2022 hierop zelf heeft ingeschat. De jaren 2019 en 2020 zijn niet representatief omdat zijn bedrijf nog in de opstartfase zat.
4.14.
De rechtbank gaat uit van voornoemd inkomen van de vrouw, te weten een netto besteedbaar inkomen (hierna NBI) tijdens het geregistreerd partnerschap van € 674,-- per maand. Bij de man gaat de rechtbank daarbij uit van een bruto jaarinkomen van € 36.000,-- omdat sprake is van een stijgende lijn in het inkomen van de man, gelet op de opstartfase van zijn onderneming. De man heeft hiermee een NBI van € 2.667,-- per maand.
Dit netto gezinsinkomen, rekening houdende met het kindgebonden budget voor scheiding, leidt volgens de tabellen van het Nibud tot een behoefte van [minderjarige] van € 446,-- per maand.
4.15.
Vervolgens dient te worden berekend in welke verhouding deze kosten van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. De rechtbank volgt de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het eigen aandeel kosten van kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.020,--].
4.16.
Voornoemd inkomen van de vrouw leidt tot een minimale draagkracht van € 25,-- per maand.
De man heeft een netto besteedbaar inkomen van € 2.667,-- per maand. Na toepassing van voornoemde draagkrachtformule heeft de man een draagkracht van € 593,-- per maand.
4.17.
Het deel van de vrouw in de kosten van [minderjarige] bedraagt naar rato € 18,-- per maand. Het deel van de man in de kosten van [minderjarige] bedraagt dan naar rato € 428,-- per maand.
Momenteel is nog geen sprake van een zorgregeling zodat de rechtbank in dit stadium geen zorgkorting toepast. De kinderbijdrage is daarmee € 428,-- per maand.
Partnerbijdrage
4.18.
De vrouw heeft een partnerbijdrage van € 250,-- bruto per maand verzocht. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en verzoekt zelf om vaststelling van een bijdrage van € 294,-- bruto per maand.
4.19.
De rechtbank beslist dat de man, conform zijn eigen verzoek, een voorlopige partnerbijdrage van € 294,-- bruto per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Ook deze berekeningen zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd.
4.20.
De draagkracht van de man ten behoeve van een partnerbijdrage bedraagt € 494,-- bruto per maand. De man heeft dan ook voldoende ruimte om de (door hem) verzochte partnerbijdrage te kunnen voldoen. De rechtbank legt deze partnerbijdrage op, nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw hieraan financieel behoefte heeft.
Voor de berekening van het NBI van de man verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 4.14 van deze beschikking. Het NBI is verminderd met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een huurlast van € 640,-- per maand, de huursubsidie, een premie ziektekostenverzekering van € 126,-- per maand, de zorgtoeslag en de kosten die hij (naar rato) heeft voor [minderjarige] . Van het resterende bedrag is 60% beschikbaar voor een partnerbijdrage.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het minderjarige kind van partijen,
[minderjarige], met onmiddellijke ingang aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
5.2.
bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] , met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden;
5.3.
bepaalt dat de man met ingang van heden € 428,-- per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
bepaalt dat de man met ingang van heden € 294,-- bruto per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.W.K. Bosman, griffier, op 4 mei 2022.