ECLI:NL:RBAMS:2022:2389

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
13/751807-18, RK 20/2633
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met afzien van weigeringsgrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. Het EAB, dat dateert van 25 juni 2019, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Afghanistan in 1991, die in Nederland woont.

De behandeling van de vordering vond plaats op 14 april 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.E.R. Geurts. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen, een feit dat op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er voldoende garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank heeft ook overwogen of er weigeringsgronden waren op basis van artikel 13 OLW, maar oordeelde dat de argumenten van de officier van justitie om van deze weigeringsgrond af te zien, voldoende waren. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751807-18
RK nummer: 20/2633
Datum uitspraak: 28 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2019 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 april 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) op 15 mei 2018 (referentie: 23 Gs 2216/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie in Münster heeft de volgende garantie gegeven:
With reference to your aforementioned e-mail, I hereby have the honour to assure you the return of the accused [opgeëiste persoon] to the Netherlands in the event that the accused is sentenced to an enforceable custodial sentence here following his extradition to the Federal Republic of Germany.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is aangevangen in Duitsland;
  • medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
  • de drugs waren bestemd voor de Duitse markt;
  • de drugs zijn in Duitsland in beslag genomen en
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Münster(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.