ECLI:NL:RBAMS:2022:238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
13/280032-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere vermogensdelicten met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1966, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere vermogensdelicten. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De verdachte is beschuldigd van diefstal en verduistering, waarbij hij op verschillende data goederen heeft weggenomen die toebehoorden aan anderen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Horsch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een zorginstelling en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [aangever 3], ter hoogte van € 53,49, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen teruggegeven aan de rechthebbenden, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze goederen met strafbare feiten waren verkregen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de jongste rechter niet in staat was te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/280032-21 (A), 05/062765-20 (B)
Datum uitspraak: 25 januari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn (waarnemend) raadsman, mr. M. Horsch, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A:
hij op of omstreeks 15 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, een tas (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B:
1
hij op of omstreeks 26 december 2019 te Voorthuizen, gemeente Barneveld een tas met inhoud (waaronder een telefoon en/of een bril), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden :
hij op of omstreeks 19 februari 2020 te Amersfoort, althans in Nederland, een goed, te weten een mobiele telefoon (merk Samsung) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen
goed betrof;
2
hij op of omstreeks 11 januari 2020 te Voorthuizen, gemeente Barneveld een tas met inhoud (waaronder een waterfles en/of een judopak), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Hoorn, althans in Nederland, opzettelijk een tablet/iPad, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener en/of gebruiker en/of houder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4
hij op of omstreeks 7 maart 2020 te Amsterdam en/of te Eemnes en/of Apeldoorn, althans in Nederland, een goed, te weten een tablet/iPad heeft verworven, voorhanden gehad, en/of
overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden :
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 7 maart 2020 te Velsen, althans in Nederland, een tablet/iPad, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [aangever 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – bewezen wat in zaak A en in zaak B onder 1 primair, 2 en 4 primair is ten laste gelegd.
4.2.
Met betrekking tot het in zaak B onder 3 ten laste gelegde heeft verdachte verklaard dat de iPad ongemerkt tussen zijn spullen in zijn tas terecht is gekomen. De raadsman heeft bepleit dat in dat geval het opzet ontbreekt, zodat vrijspraak voor dit feit dient te volgen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op de omvang en het gewicht van de iPad acht zij de verklaring van verdachte onaannemelijk.
4.3.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 15 oktober 2021 te Amsterdam een tas met inhoud die aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B onder 1 primair:
op 26 december 2019 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, een tas met inhoud, waaronder een telefoon en een bril, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B onder 2:
op 11 januari 2020 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, een tas met inhoud, waaronder een waterfles en een judopak, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B onder 3:
op 7 maart 2020 te Hoorn opzettelijk een iPad, toebehorende aan [aangever 4] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener en/of gebruiker, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
ten aanzien van zaak B onder 4 primair:
op 7 maart 2020 te Amsterdam en Eemnes en Apeldoorn een goed, te weten een iPad voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 130 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 26 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 7 januari 2022, opgesteld door reclasseringswerker [persoon] en dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf vermogensdelicten. Feiten als deze brengen naast financiële schade ook veel hinder en overlast met zich. Verdachte heeft met zijn handelen slechts oog gehad voor eigen financieel gewin.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 december 2021 betreffende verdachte, blijkt dat verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Hij voldoet aan de criteria voor oplegging van de ISD-maatregel.
In het reclasseringsadvies van 7 januari 2022 is gerelateerd dat het laatste toezicht lang geleden is en dat sindsdien geen hulpverlening in een verplicht kader is aangeboden. De reclassering stelt een klinische opname op een forensische afdeling voor, om van daaruit toe te werken naar plaatsing in een beschermde woonvorm. Onduidelijk is wanneer verdachte op een forensische afdeling geplaatst zal kunnen worden.
Ter terechtzitting heeft [persoon] dit advies onderschreven en heeft zij aanvullend verklaard dat, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek, het niet aannemelijk is dat verdachte zal worden opgenomen in de SGLVB-kliniek [naam kliniek] , waar verdachte ook in 2018 verbleef, daar een kliniek met een hoger beveiligingsniveau dan dat bij [naam kliniek] , aangewezen is.
De officier van justitie heeft zich geconformeerd aan het reclasseringsadvies en heeft de ISD-maatregel niet gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd. De bewezen feiten, en het forse strafblad van verdachte, rechtvaardigen een hogere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal dan ook een straf opleggen waarvan zowel het onvoorwaardelijke deel als het voorwaardelijke deel hoger is, met daaraan gekoppeld de door de reclassering in voornoemd advies voorgestelde interventies. Het hogere voorwaardelijke deel betekent een forsere ‘stok achter de deur’, teneinde verdachte te motiveren zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. Het hogere onvoorwaardelijke deel biedt de reclassering meer gelegenheid een opname op een forensische afdeling vanuit detentie te realiseren.
Ten aanzien van de benadeelde partij , feit B onder 2, en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever 3] vordert € 53,49 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [aangever 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Samsung S4 Mini 2216516, Samsung)
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: Samsung kleur wit scherm gebarsten 2216519, wit, merk: Samsung)
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen te bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van beide telefoons aan verdachte als zijnde rechthebbende.
Uit het dossier kan niet vastgesteld worden dat met de in beslag genomen telefoons strafbare feiten zijn gepleegd. Evenmin is gebleken dat de goederen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen onder 1 en 2 aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt. Met deze beslissing staat de weg voor verdachte open om, indien hij als rechthebbende kan worden aangemerkt, de in beslag genomen telefoons retour te krijgen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14b (oud), 14c, 14c (oud), 36f (oud), 57, 63, 310, 321 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A en zaak B onder 1 primair en 2:
telkens diefstal;
ten aanzien van zaak B onder 3:
verduistering;
ten aanzien van zaak B onder 4 primair:
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht
Verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Indien verdachte geplaatst wordt in een zorginstelling voor een klinische behandeling, zal de
reclassering contact met hem opnemen en hoeft hij zich niet te melden op het kantoor van de
reclassering. Als verdachte na de klinische behandeling uitstroomt naar een instelling voor begeleid of beschermd wonen, zal hij zich bij de reclassering van het Leger des Heils in de regio van verblijf moeten melden.
-
Opname in een zorginstelling
Verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan het aanvragen van een indicatiestelling en
eventueel aan de daaruit voortvloeiende plaatsing voor een klinische behandeling als dat is
geïndiceerd door het IFZ. Verdachte laat zich dan opnemen in de zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname duurt een jaar of zoveel korter als de behandelaars in overleg met de reclassering verantwoord achten. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
-
Ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Meewerken aan schuldhulpverlening
Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan Het Leger des Heils, Jeugdbescherming & Reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: Samsung S4 Mini 2216516, Samsung)
1 STK Telefoontoestel
(Omschrijving: Samsung kleur wit scherm gebarsten 2216519, wit, merk: Samsung)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] toe tot een bedrag van € 53,49 (drieënvijftig euro en negenenveertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 53,49 (drieënvijftig euro en negenenveertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 januari 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag.
De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2022.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.