ECLI:NL:RBAMS:2022:2365

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
13.060871.21 en 13.114085.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijke geweldpleging in de drillrapscene met gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een steekpartij die plaatsvond op 29 januari 2021, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door een groep jongeren werd aangevallen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer met een fiets aangereden, hem gewurgd en met een kapmes verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de aanval en dat hij een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank heeft de verdachte als medepleger van de poging doodslag en openlijke geweldpleging veroordeeld. De officier van justitie had een jeugddetentie van 360 dagen geëist, waarvan 313 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 227 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is een werkstraf van 120 uren opgelegd, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende jeugddetentie kan worden opgelegd. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en het meewerken aan een delictanalyse. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die als first offender wordt beschouwd, en de positieve ontwikkelingen in zijn leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.060871.21 (zaak A) en 13.114085.21 (zaak B)
Datum uitspraak: 29 april 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 april 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Nahar, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 29 januari 2021 poging moord althans doodslag in vereniging van [slachtoffer] ,
subsidiair zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer] ,
meer subsidiair poging zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 januari 2021 openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer] ;
Zaak B
op 28 april 2021 te Amsterdam wederspannigheid.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de tenlastegelegde poging moord kan worden bewezen. De groep was op zoek naar het slachtoffer en heeft hem vervolgens opgewacht, waarbij een van de mededaders een mes bij zich had en heeft gestoken. Verdachte heeft weloverwogen met deze groep afgesproken. Dit was om doelbewust met het mes het slachtoffer te steken en dit plan is ook uitgevoerd. Daarnaast speelt ook mee dat de steekpartij voortkomt uit een vete tussen verschillende drillrapgroepen, waarbij steekincidenten om de andere groep (terug) te pakken gebruikelijk zijn.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Allereerst kan niet worden vastgesteld dat verdachte de bijnaam ‘ [naam 3] ’ heeft. Verdachte ontkent dit. Ten aanzien van het tapgesprek is geen sprake geweest van een stemherkenning, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit gesprek heeft gevoerd. Indien de rechtbank aanneemt dat verdachte deze gesprekken wel heeft gevoerd, is niet automatisch sprake van daderkennis. De tapgesprekken dateren immers van weken na het incident en het steekincident is uitgebreid in het nieuws geweest. Uit het tapgesprek blijkt tevens niet van directe betrokkenheid van verdachte bij het incident, maar is dit juist op sommige punten ontlastend. Verder zeggen de camerabeelden weinig over de betrokkenheid van verdachte, omdat deze beelden niet van de omgeving van het incident zijn. Daarnaast voldoet verdachte niet aan één van de signalementen. Op basis van het dossier zou verdachte aangemerkt worden als dader 2. Echter komt de lengte van verdachte niet overeen met deze dader en fietste verdachte niet op een grijze fiets. Tot slot zijn ook de OVC-gesprekken onvoldoende belastend. Verdachte heeft verklaard dat de informatie waarover hij beschikte via zijn politieverhoor en via anderen bij hem terecht is gekomen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte als ‘ [naam 3] ’ kan worden aangemerkt, is van belang dat hij in het tapgesprek niet bevestigd dat hij iemand heeft aangereden. Indien de rechtbank aanneemt dat verdachte wel iemand heeft aangereden, dan levert dit nog geen poging moord of poging doodslag op. Er is geen sprake geweest van medeplegen, omdat verdachte voorafgaand aan het incident niet op de hoogte was van de ruzie van tussen de twee drillrapgroepen en tevens blijkt niet dat hij bij de planning of voorbereiding betrokken is geweest. Het aanrijden van de aangever dient los te worden bezien van hetgeen dat daarna heeft plaatsgevonden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat aangever [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) op 29 januari 2021 door een groep van zes tot zeven mensen is aangevallen. Aangever hoorde dat iemand iets naar hem riep en zag dat deze persoon een kapmes vasthield. Aangever rende weg en zag dat de groep achter hem aan kwam. Hij werd vervolgens door een jongen op een fiets aangereden, waardoor hij op de grond viel. Toen aangever probeerde op te staan werd hij door diezelfde jongen vastgegrepen en van achteren gewurgd. De jongen met het mes sloot vervolgens aan en stak aangever in zijn benen en maakte een zwaaiende beweging met het mes, waarbij het mes tegen het hoofd van aangever kwam. De jongen die aangever wurgde liet hem hierna los en de groep rende samen weg. Aangever heeft aan het steekincident verwondingen aan zijn benen en hoofd overgehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte onderdeel is geweest van de groep die aangever heeft aangevallen. Verdachte ontkent iets met het incident te maken te hebben en heeft verklaard dat hij alle informatie over het incident nadien van anderen heeft gehoord.
[naam 3] / [naam 4]
Uit het dossier blijkt dat de persoon die “ [naam 3] ” of “ [naam 4] ” wordt genoemd mogelijk degene zou zijn geweest die aangever zou hebben aangereden en dus deel uitmaakte van de groep. Deze persoon zou volgens de politie verdachte zijn. De rechtbank zal daarom allereerst vaststellen of verdachte kan worden aangemerkt als degene die ‘ [naam 3] ’ dan wel ‘ [naam 4] ’ wordt genoemd.
Uit meerdere tapgesprekken blijkt dat er wordt gesproken over of met een jongen die de ene keer ‘ [naam 4] ’ en de andere keer ‘ [naam 3] ’ wordt genoemd. Dat deze bijnaam bij dezelfde persoon hoort blijkt uit het tapgesprek met sessienummer 6123. Hierin wordt gezegd dat de guys naar [naam 4] zijn, waarop door de andere persoon wordt gevraagd of zij bij [naam 3] zijn.
In een tapgesprek met sessienummer 5464 noemt medeverdachte [medeverdachte 1] de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op * [nummer] ‘ [naam 4] ’. Uit onderzoek blijkt dat dit telefoonnummer op de naam van de moeder van verdachte staat en dat verdachte in 2020 bij de politie heeft verklaard gebruik te maken van dit telefoonnummer. Tevens worden door medeverdachte [medeverdachte 1] de naam [naam 4] en het huisnummer [huisnummer verdachte] meermalen in hetzelfde tapgesprek genoemd. Ook wordt door een onbekend persoon naar medeverdachte [medeverdachte 2] gebeld en gevraagd op welk nummer [naam 3] woont. Er wordt dan geantwoord met nummer [huisnummer verdachte] .
Uit onderzoek blijkt dat verdachte op het adres [adres] woont.
Naast deze tapgesprekken zijn er tevens OVC-gesprekken waaruit blijkt dat verdachte kan worden aangemerkt als degene die [naam 3] of [naam 4] wordt genoemd. Uit een OVC-gesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] blijkt dat zij zich afvragen waarom [naam 4] is aangehouden. Tevens blijkt dat medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zeggen dat [naam 3] ook is aangehouden. Uit het dossier blijkt dat verdachte op dat moment één van de andere jongens is die is aangehouden.
Tot slot zijn verbalisanten binnengetreden in de woning van verdachte ten behoeve van zijn aanhouding. In de woning werd door een persoon genaamd [naam 5] , uit de verklaring van verdachte blijkt dat dit zijn oom is, gevraagd voor wie zij kwamen. Toen de verbalisanten antwoordden dat zij voor verdachte kwamen, zei de oom van verdachte: ‘O, voor [naam 3] ’.
Gelet op het bovenstaande in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte kan worden aangemerkt als de persoon die [naam 3] en [naam 4] wordt genoemd.
Betrokkenheid verdachte
Uit verschillende tapgesprekken blijkt dat meerdere jongens de middag van 29 januari 2021 bij [naam 3] waren en dat zij gedurende de dag in de gaten hielden en aan elkaar doorgaven waar aangever ( [slachtoffer] ) was. Uit de camerabeelden van de flat [naam flat] , waar verdachte woont, blijkt dat vijf personen om 19:53 uur uit de lift stappen en de flat verlaten. Twee van deze personen houden een fiets vast, één daarvan is verdachte (hetgeen hij ook ter zitting heeft bekend). Op deze beelden zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] herkend. Op beelden van de [straatnaam 1] is te zien dat vier jongens, die voldoen aan het signalement van de jongens uit de flat, om 19:56 uur richting de [straatnaam 2] lopen. Te zien is dat twee personen een fiets bij zich hebben. Uit de aangifte en de melding bij de politie blijkt dat het steekincident tussen 20:00 uur en 20:30 uur heeft plaatsgevonden.
Uit de aangifte blijkt dat aangever is aangevallen door meerdere personen en dat er twee personen op de fiets waren. Ook wordt een signalement gegeven van de daders. Een persoon op de fiets is wat dikker. De andere persoon op de fiets, de persoon die aangever zou hebben aangereden, wordt beschreven als dader 2. Deze jongen zou op een fiets zitten, een donkere huidskleur hebben en een afro kapsel van drie tot vijf centimeter. Deze persoon zou korter zijn dan aangever, die 1.76 meter lang is. De rechtbank concludeert dat verdachte binnen dit signalement past, met uitzondering van de genoemde lengte. Ter zitting is gebleken dat verdachte ongeveer 1.90 meter lang is. De rechtbank merkt daarbij op dat dader 2 op een fiets zat, waardoor zijn lengte moeilijk kan worden ingeschat. De afwijking in de lengte maakt daarom niet dat verdachte niet binnen dit signalement zou passen. De rechtbank merkt tevens op dat de overige medeverdachten binnen de andere signalementen passen. Meer specifiek [medeverdachte 4] als de andere persoon op de fiets en [medeverdachte 2] als de persoon die aangever heeft gestoken.
Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte blijkt dat zijn telefoon om 19:54 uur en om 20:38 uur uitstraalt bij de flat [naam flat] . In de tussenliggende periode wordt de telefoon van verdachte niet geregistreerd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gedurende die periode naar buiten is gegaan, maar dat hij buiten was om ergens alcohol te halen om zijn wond te verzorgen. Op vragen waar verdachte dan deze alcohol zou hebben gehaald en waar hij zijn wond zou hebben verzorgd wil hij geen verdere verklaring geven.
Uit onderzoek blijkt dat het vanaf de woning van verdachte naar de plek van het steekincident 7 tot 8 minuten fietsen is.
De rechtbank concludeert op basis van bovenstaande dat verdachte gedurende het tijdstip van het steekincident buiten was en dat hij en de overige personen waar hij mee in de lift stond binnen het signalement van de daders passen. Daarnaast blijkt uit verschillende tapgesprekken dat een deel van de jongens in de lift gedurende de dag in de gaten hielden en aan elkaar doorgaven waar aangever ( [slachtoffer] ) was. Op de beelden is te zien dat de groep jongens richting de plaats delict loopt. Het is daarnaast mogelijk om binnen het ruime half uur dat de telefoon van verdachte niet geregistreerd werd, heen en weer te fietsen naar de plek van het incident. Ook heeft verdachte geen verifieerbare verklaring afgelegd over waar hij op het tijdstip van het steekincident zou zijn geweest. Betrokkenheid van verdachte bij het steekincident is op basis van bovenstaande niet uit te sluiten.
Naast hetgeen hierboven is genoemd zijn er meerdere tap- en OVC-gesprekken waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt. Zo blijkt uit een tapgesprek op 17 februari 2021 tussen verdachte en [medeverdachte 6] dat verdachte zegt dat het wel moest gebeuren. [medeverdachte 6] zegt tegen verdachte dat hij de eerste nigger is die aanrijdt met ‘bika’ (de rechtbank begrijpt fiets). Verdachte zegt dat [slachtoffer] is geraakt in zijn been en op zijn hoofd. En dat het incident heeft plaatsgevonden in de [straatnaam 2 (fonetisch)] of zo. De rechtbank leest in het dossier dat het slachtoffer op dat adres woont en hij een straat verderop is gestoken. [medeverdachte 6] vraagt aan verdachte of iemand hem zoekt, waarop verdachte zegt dat niemand weet dat hij erbij was.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat geen stemherkenning is uitgevoerd op dit tapgesprek, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit gesprek heeft gevoerd. De rechtbank gaat er echter wel vanuit dat verdachte dit gesprek heeft gevoerd, nu de persoon waartegen wordt gepraat [naam 3] wordt genoemd en de andere personen ( [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] ) die deelnemen aan het gesprek onderdeel zijn van het netwerk van verdachte. Niet is gebleken dat binnen de groep die in het dossier naar voren komt nog een persoon de bijnaam [naam 3] heeft.
Tevens is in het dossier een OVC-gesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] opgenomen. Hierin wordt gesproken over de camerabeelden van buiten de flat. Verdachte zegt dat, zo begrijpt de rechtbank, hij even in de camera keek en vervolgens de andere kant op keek, maar dat zijn jas wel op de beelden te zien is. Deze jas zou ook door de politie in beslag zijn genomen. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verdachte tijdens zijn aanhouding een jas draagt die gelijkenissen vertoont met de camerabeelden.
Gelet op bovenstaande, in onderling verband en in samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte betrokken is geweest bij het steekincident waarbij aangever [slachtoffer] gewond is geraakt.
Kwalificatie
Uit de tapgesprekken blijkt dat gedurende de middag en begin van de avond van 29 januari 2021 overleg plaatsvindt tussen verschillende personen uit de bovengenoemde groep jongens. Telkens wordt de locatie van de aangever doorgegeven aan één van de anderen, waaruit blijkt dat aangever gedurende die dag wordt gevolgd. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat de jongens elkaar die middag treffen bij [naam 3] , verdachte, thuis. Uiteindelijk vertrekken zij met zijn allen richting de plek waar aangever zich zou bevinden.
Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij werd aangereden door de jongen op de fiets en daardoor ten val kwam. Vervolgens werd hij vastgegrepen en gewurgd door deze jongen. Daarna sloot de jongen met het mes, een kapmes dat volgens het slachtoffer ongeveer 40 centimeter lang was, aan en werd op hem ingestoken, terwijl hij nog steeds werd gewurgd door de eerste jongen. Op basis van het dossier lijkt het medeverdachte [medeverdachte 2] te zijn geweest die aangever heeft neergestoken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte nauw en bewust met de medeverdachten heeft samengewerkt en een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het feit. Immers is het slachtoffer ten val gekomen en in bedwang gehouden door verdachte, waardoor één van de medeverdachten op hem kon insteken. Uit de verklaring van aangever blijkt tevens dat de medeverdachte het mes al vanaf het begin in handen had, toen naar de aangever werd geroepen, zodat verdachte – al voorafgaande aan de aanrijding van aangever door verdachte - wist dat er een mes was meegenomen door één van de medeverdachten. Tevens heeft verdachte geen afstand genomen toen de medeverdachte met het mes op aangever begon in te steken. Sterker nog verdachte liet aangever pas los nadat hij was gestoken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van het gebruikte geweld.
De aangever is met een groot mes gestoken in zijn linker bovenbeen ter hoogte van zijn bil en in zijn rechterbovenbeen ter hoogte van zijn bil. In het bovenbeen bevinden zich niet alleen diverse spieren en pezen, maar ook slagaders. Door met een groot mes meerdere malen in het bovenbeen van verdachte te steken bestaat er een aanmerkelijke kans dat er een slagader wordt geraakt. Daarnaast is aangever ook met het kapmes op zijn hoofd geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het geweld dat tegen aangever is gebruikt (met een kapmes zwaaiende bewegingen te maken met als doel aangever te verwonden terwijl hij wordt vastgehouden) naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat aangever fataal geraakt zou worden dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachten willens en wetens die aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Uit de tapgesprekken tussen onder andere [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] voorafgaand aan 29 januari 2021 blijkt dat [medeverdachte 2] actief op zoek was naar aangever. Hij zou [slachtoffer] graag “hebben”. Uit het dossier komt naar voren dat dit steekincident een mogelijke wraakactie zou zijn voor de steekincident in het [naam park] , waarbij [medeverdachte 6] is neergestoken door iemand uit de groep van aangever. Uit het dossier blijkt echter ook dat verdachte geen deel uitmaakte van deze drillrapvete, althans niet tot het moment dat hij had deelgenomen aan onderhavig steekincident. De rechtbank gaat er wel vanuit dat de groep jongens bewust tot een confrontatie met aangever zijn gekomen, zoals blijkt uit de tapgesprekken, het verzamelen in de woning van verdachte en het samen vertrekken richting de plaats delict, echter niet kan worden vastgesteld dat verdachten het plan hadden om aangever levensbedreigend te verwonden. Hiervoor is geen bewijs in het dossier. Verdachte zal derhalve partieel worden vrijgesproken van de voorbedachte rade.
Verdachte zal als medepleger worden veroordeeld voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag op aangever [slachtoffer] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is sprake van eendaadse samenloop tussen feit 1 en feit 2.
De raadsman van verdachteheeft zich, anders dan de bovengenoemde verweren die zien op het onder feit 1 tenlastegelegde, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op hetgeen de rechtbank onder feit 1 heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen aangever [slachtoffer] , op grond van dezelfde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Zaak B
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde wederspannigheid. Verdachte heeft geen geweld gebruikt. Daarnaast hebben de verbalisanten disproportioneel geweld gebruikt.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het klopt dat hij wegrende voor de verbalisanten. Toen hij werd aangehouden en hij werd geboeid door de verbalisanten, heeft verdachte zijn handen meermalen omlaag geduwd, omdat de verbalisanten hem pijn deden.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van verdachte blijkt dat hij zijn armen in tegengestelde richting heeft bewogen toen de verbalisanten probeerden de transportboeien aan te leggen. Deze handeling van verdachte kan worden aangemerkt als het verzet met geweld, zoals ten laste is gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde wederspannigheid wettig en overtuigend bewezen kan worden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 29 januari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven naar voornoemde [slachtoffer] is gegaan, waarna hij, verdachte en of zijn mededaders
- eerst voornoemde [slachtoffer] met een fiets hebben aangereden en
- met de arm de keel van voornoemde [slachtoffer] dicht hebben geknepen en
- vervolgens met een kapmes voornoemde [slachtoffer] in de bovenbenen hebben gestoken en
- voornoemde [slachtoffer] eenmaal met een kapmes op het hoofd hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 29 januari 2021 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, te weten op de [straatnaam 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het met een groep achtervolgen van voornoemde [slachtoffer] en met een fiets aanrijden van voornoemde [slachtoffer] en het met de arm dichtknijpen van de keel van voornoemde [slachtoffer] en het met een kapmes steken in de bovenbenen van voornoemde [slachtoffer] en het eenmaal met een kapmes op het hoofd slaan van voornoemde [slachtoffer] ;
Zaak B
op 28 april 2021 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door zijn armen met kracht in tegengestelde richting te bewegen;
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 313 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 120 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
De raadsman van verdachteheeft verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en heeft de rechtbank verzocht aan te sluiten bij het advies van de Raad.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 19 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 28 februari 2022;
  • de tussentijdse evaluatie van JBRA opgemaakt op 7 januari 2022;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog, op 12 juni 2021.
De
psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte geen sprake van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Samenvattend geeft huidig onderzoek een beeld van een jongeman met verschillende kwaliteiten en krachten in zichzelf en zijn omgeving die niet altijd handige keuzes heeft gemaakt, maar geen grote zorgelijke ontwikkelingen laat zien. Hij groeit op bij liefhebbende ouders bij wie sprake is van wederzijds respect. Zij bieden hem strakke kaders en houvast vanuit hun visie op het leven en hierbij passende verwachtingen. Echter lijkt er ook sprake geweest van verminderd toezicht op hem. Naast de duidelijke houvast in normen en waarden die zijn ouders hem bij hebben gebracht is er ook sprake geweest van vrijheden en gebrek aan toezicht dat niet altijd leeftijdsadequaat was. Hierin is een disbalans in enerzijds de hoge verwachtingen die zijn ouders hebben en anderzijds de ruimte die hij krijgt, ondersteuning, betrokkenheid en kaders die gezien zijn leeftijd en ontwikkeltaken passend zijn.
De ten laste gelegde feiten kunnen verdachte volledig worden toegerekend. Op basis van de domeinen vanuit dit risicotaxatie-instrument, komt een laag risico naar voren voor het plegen van nieuwe algemene, maar ook specifieke gewelddadige recidive. Samenvattend kan worden gesteld dat er bij verdachte sprake is van vrijwel geen risicofactoren en juist veel beschermende factoren. Verdachte lijkt daarnaast over voldoende kwaliteiten binnen zichzelf en zijn omgeving te beschikken om voor zijn ontwikkeling goede keuzes te maken. De huidige verdenking lijkt de eerste hobbel in de ontwikkelgeschiedenis van verdachte en zijn gezin. Er worden dan ook geen grote zorgen op leefgebieden gezien die behandeling behoeven. Wel zou ondersteuning aan zijn ouders zinvol kunnen zijn, specifiek gericht op het stellen van passende kaders en toezicht waarin voldoende ruimte is (passend bij de leeftijd en mogelijkheden van verdachte) voor zijn autonomie en identiteitsontwikkeling.
Gezien de afwezigheid van een ziekelijke stoornis of achterstand in de ontwikkeling en het volledig toerekenbaar zijn, zijn er geen gronden om een advies voor begeleiding en/of behandeling in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
JBRAheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte zich eenmaal niet aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden door zijn avondklok te overtreden. Verder is de samenwerking goed verlopen. IFA is positief afgerond en verdachte heeft een zinvolle dag- en vrijetijdsbesteding. Dit positieve beeld staat echter wel haaks op de verdenking en daarom is het verstandig om na een veroordeling een delictanalyse uit te voeren. Mogelijk komt daar ook nog een advies uit voor systeemgerichte hulpverlening. Het is daarom van belang dat het reclasseringstoezicht nog blijft voortduren.
Ter zitting heeft
de Raadgepersisteerd bij het ingediende strafadvies. Het advies is om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Er is een positief beeld over verdachte, maar er zijn wel zorgen over zijn proceshouding en hoe hij hierin verzeild is geraakt. Het is daarom van belang dat jeugdreclassering nog een tijdje betrokken blijft. Er kan dan een delictanalyse plaatsvinden en tevens kan de overgang naar een nieuwe school gemonitord worden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag en een openlijke geweldpleging op het slachtoffer [slachtoffer] . Er is dus sprake van een eendaadse samenloop tussen de feiten. Door het handelen van verdachte en zijn mededaders is het slachtoffer meermalen met een mes in zijn benen gestoken en met een kapmes op zijn hoofd is geslagen, als gevolg waarvan het slachtoffer gewond is geraakt. Ook is geprobeerd hem te wurgen. Wanneer de politie bij hem thuiskomt treffen zij hem angstig, trillend en bloedend aan op de bank. De rechtbank leidt uit de stukken in het dossier af dat de aanleiding voor dit gewelddadige incident is gelegen in de drillsrapscene waar verdachte, zoals uit het dossier naar voren lijkt te komen, tot dan toe nog geen deel van uit maakte. Dat verdachte zich in deze vete heeft gemengd, vindt de rechtbank een uiterst zorgelijke ontwikkeling. In de drillrapscene wordt geweld over en weer uitgelokt en dragen steeds meer jongens messen, hetgeen leidt tot het risico op gebruik daarvan, met vaak zeer ernstige afloop. Deze feiten zijn in beginsel ernstig genoeg om aan verdachte een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis in detentie heeft doorgebracht.
De rechtbank overweegt daarbij ook dat verdachte tijdens zijn schorsing opnieuw in aanraking is gekomen met de politie door zijn avondklok te overtreden en zich te verzetten tegen zijn aanhouding en de verbalisanten belemmerd hun werk te doen. Dergelijk gedrag jegens politieambtenaren tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden getuigt van gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
De rechtbank zal in het voordeel van verdachte rekening houden met het gegeven dat de feiten inmiddels van ruim een jaar geleden dateren en verdachte zich nu focust op zijn school en voetbal, welke positieve ontwikkeling de rechtbank niet wil doorkruisen.
De rechtbank zal daarom een deel van deze jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de hulpverlening. Verdachte heeft ter zitting niets willen verklaren en heeft daarmee geen enkel inzicht in zijn handelen getoond en hoe hij hierin terecht is gekomen. Dit baart de rechtbank zorgen. De rechtbank acht het daarom – in afwijking van het advies van de psycholoog - van belang dat de jeugdreclassering nog betrokken blijft om de overgang naar de nieuwe school te monitoren en dat verdachte na deze veroordeling zal meewerken aan de delictanalyse. Het recidiverisico wordt door de psycholoog als laag ingeschat, maar gelet op de ontkennende houding en de positieve beschermingsfactoren, is de rechtbank van oordeel dat dit risico onvoldoende ingeschat kan worden. De delictanalyse en het toezicht en de begeleiding door JBRA is daarvoor van groot belang. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de ernst van de feiten nog een daadwerkelijke consequentie rechtvaardigen. De rechtbank zal daarom naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte ook een werkstraf opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141, 180 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde:
Eendaadse samenloop van:
medeplegen van poging tot doodslag;
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Zaak B
wederspannigheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
227 (tweehonderd zevenentwintig dagen).
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig dagen), van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde meewerkt aan een delictanalyse;
  • dat veroordeelde meewerkt aan het behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van een opleiding en/of werk;
  • dat veroordeelde meewerkt aan systeemgerichte hulp, indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 2004, [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag medeverdachte 3] 2004, [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag medeverdachte 4] 2003, [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag medeverdachte 2] 2006, [medeverdachte 6] , geboren op [geboortedatum medeverdachte 6] 2004 en [medeverdachte 7] , geboren op [geboortedag medeverdachte 7] 2004;
  • zich houdt aan de aanwijzingen en meewerkt met de begeleiding vanuit de jeugdreclassering.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. L.Z. Achouak El Idrissi en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2022.