ECLI:NL:RBAMS:2022:2360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
30 april 2022
Zaaknummer
AMS - 20 _ 5852
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Arnold
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens overtreding van de Huisvestingswet door omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, huurder van een woning in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de oplegging van een boete aan de eiser wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014. De eiser had de woning omgezet van zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimten zonder de vereiste vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er drie volwassenen in de woning woonden, die de voorzieningen deelden, en dat de eiser niet kon aantonen dat hij de woning correct verhuurde. De rechtbank oordeelde dat de boete van € 12.000,- terecht was opgelegd, aangezien de eiser niet had voldaan aan de vergunningplicht en de woning aan meer dan twee volwassenen was verhuurd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete gehandhaafd blijft. De eiser heeft geen bijzondere omstandigheden kunnen aanvoeren die aanleiding zouden geven tot matiging van de boete. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J.G.H. van den Boorn).

Procesverloop

Met het besluit van 14 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 (Hvw).
Met het besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Onderwerp van deze procedure
1.1.
Eiser is huurder van de woning aan de [adres] in Amsterdam (de woning). Naar aanleiding van signalen van de politie heeft verweerder onderzoek verricht naar de woning. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van bevindingen op ambtseed van 21 januari 2020 met bijbehorend beeldverslag (het rapport). De woning bestaat uit één bouwlaag, heeft vier kamers en heeft de bestemming ‘wonen’. Volgens de Basisregistratie Personen (Brp) stond er ten tijde van het onderzoek niemand ingeschreven in de woning.
1.2.
Op 21 januari 2020 hebben toezichthouders van de gemeente een huisbezoek gebracht aan de woning. Zij hebben één persoon aangetroffen, de heer [de persoon 1] . [de persoon 1] heeft het volgende verklaard: In totaal wonen er drie personen in de woning. Alle drie staan zij niet ingeschreven, dit mochten zij niet van de verhuurder. Zij werken alle drie bij een luchtvaartmaatschappij. Hij woont sinds 15 april 2019 in de woning. Eén huisgenoot woonde er een maand eerder en een andere huisgenoot kwam na hem in de woning. Hij heeft de woning gevonden via een Portugees meisje dat ook bij dezelfde luchtvaartmaatschappij werkte. Hij heeft de sleutel overgenomen van de vorige bewoner. Per maand maakt hij
€ 500,- huur over aan een zekere heer [eiser] . Zijn contactpersoon heet [naam] en hij denkt dat dit dezelfde persoon is als van de bankrekening waar hij zijn huur naar overmaakt. De totale huur bedraagt € 1.600, -, de andere bewoners maken respectievelijk € 575,- en € 525,- aan maandelijkse huur over naar dezelfde bankrekening. Hij heeft geen huurcontract. De medebewoners hebben ook geen huurcontract.
2. Verweerder heeft eiser vervolgens met het primaire besluit een boete opgelegd van € 12.000,-. Volgens verweerder volgt uit het onderzoek dat eiser de woning heeft omgezet van een zelfstandige woonruimte naar onzelfstandige woonruimten zonder dat hij daarvoor een vergunning heeft. Volgens verweerder heeft eiser de woning aan drie huishoudens in gebruik gegeven die de aanwezige voorzieningen met elkaar moeten delen en geen gezamenlijke huishouding voeren. Eiser wordt als verhuurder als feitelijk overtreder aangemerkt. Met het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij de woning verhuurde omdat hij voor een stage naar Curaçao was en dat hij alles volgens de regels heeft gedaan en heeft gemeld bij de eigenaar. Eiser stelt dat hij twee kamers verhuurde: één aan [de persoon 2] en één aan [de persoon 1] en [de persoon 3] samen, die een relatie hadden en één huishouden vormden. In de derde slaapkamer stonden zijn eigen spullen. Deze kamer was niet bedoeld voor de verhuur. Eiser zet vraagtekens bij de verklaring van [de persoon 1] , omdat deze de Nederlandse taal niet machtig is. Eiser deelde de woning eerder met [de persoon 4] , die de verhuur aan [de persoon 2] en het koppel [de persoon 1] en [de persoon 3] heeft geregeld. Toen eiser na zijn reis naar Curaçao ontdekte dat [de persoon 3] de derde kamer zelf in gebruik had genomen heeft hij de huurovereenkomsten met [de persoon 2] , [de persoon 1] en [de persoon 3] opgezegd en hebben de huurders de woning verlaten. Eiser had dus de woning niet in drie maar in twee onzelfstandige woonruimtes onderverdeeld, zodat geen vergunning nodig was.
Beoordeling door de rechtbankOvertreding
4.1.
Op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvw is het verboden om, zonder vergunning daarvoor, een zelfstandige woonruimte om te zetten in onzelfstandige woonruimten. Onzelfstandige woonruimte wordt in de Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (versie vanaf 1 januari 2020 tot 1 juli 2020) (Hvv) gedefinieerd als woonruimte welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, zoals een keuken en sanitaire voorzieningen. [1] In de Hvv wordt op die vergunningplicht een uitzondering gemaakt zolang de woning door ten hoogste twee volwassenen wordt bewoond. [2]
4.2.
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport en het beeldverslag volgt dat drie kamers door drie volwassenen werden bewoond, die geen eigen toegang hadden en de wezenlijke voorzieningen zoals woonkamer, keuken en sanitair deelden. Eiser ontkent ook niet dat er drie personen woonden. Eiser stelt dat hij de verhuur volgens de regels wilde doen, maar hij heeft niet in huurcontracten vastgelegd dat hij één kamer aan een alleenstaande verhuurde, en één aan een koppel. De rechtbank vindt dit niet aannemelijk. Ten eerste ontving eiser maandelijks drie keer huur, van drie personen. Dat impliceert dat zij alle drie een kamer huurden. Ten tweede heeft [de persoon 1] aan de toezichthouders niets verklaard over samenwonen met [de persoon 3] . Zoals verweerder stelt mag een bestuursorgaan op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in beginsel afgaan op de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport. [3] Als eiser aan het rapport twijfelt, moet hij dat onderbouwen. De enkele stelling dat [de persoon 1] de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, is daarvoor onvoldoende. Bovendien blijkt nergens uit het rapport dat [de persoon 1] de vragen van de toezichthouders niet heeft begrepen of dat de communicatie slecht is verlopen. Verweerder heeft daarom aan de latere ongedateerde verklaring van [de persoon 1] geen doorslaggevende betekenis hoeven hechten. Verweerder heeft met het rapport en het beeldverslag naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende onderbouwd dat eiser drie kamers als onzelfstandige woonruimte verhuurde aan drie personen.
4.3.
De rechtbank volgt ook het subsidiaire standpunt van verweerder, dat niet relevant is of twee van de drie personen die in de woning woonden een relatie hadden en samen één kamer huurden. De Huisvestingswet bepaalt dat een woonruimte wordt bewoond door één huishouden [4] . Een huishouden is in de Hvv gedefinieerd als alleenstaande, dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren. [5] Niet in geschil is dat de woning door eiser is verhuurd aan meer dan één huishouden, zodat sprake is van omzetting in onzelfstandige woonruimte. Op grond van de Hvv geldt de uitzondering voor de vergunningplicht hiervoor alleen indien de woonruimte door ten hoogste twee volwassenen wordt bewoond. Vaststaat dat eiser aan drie personen verhuurde.
4.4.
Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de woning is omgezet van zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimten. Niet in geschil is dat eiser hiervoor geen vergunning had. Daarom is sprake van overtreding van artikel 21 onder c van de Hvw.
Matigen van de boete
5.
5.1.
Verweerder heeft de hoogte van de boete bepaald aan de hand van het gefixeerde boetestelsel uit de Hvv. Volgens vaste rechtspraak is dit boetestelsel met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand gekomen. Niettemin kan het bestuursorgaan een lagere boete opleggen als de overtreder aannemelijk maakt dat deze wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. [6] Een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven een boete te matigen. [7] Het is aan de overtreder om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is.
5.2.
Eiser heeft niet onderbouwd waarom de boete te hoog is. De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat de boete gematigd had moeten worden. Zoals verweerder op de zitting ook heeft aangegeven kan eiser, als hij de boete niet kan betalen, een betalingsregeling met de gemeente overeenkomen, zodat hij het boetebedrag niet in één keer hoeft te voldoen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Arnold, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. KalseSpoon, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het met deze uitspraak niet eens?

Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 1, aanhef en onder v, van de Hvv.
2.Artikel 3.1.2, zesde lid, van de Hvv.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3403.
4.Artikel 1, aanhef en onder l en ten eerste, van de Hvw.
5.Artikel 1, aanhef en onder k, van de Hvv.
6.Op grond van artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2096.