ECLI:NL:RBAMS:2022:2358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1505 en AWB 22_1904
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen kapvergunning wegens gebrek aan belanghebbendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een kapvergunning die was verleend aan een bedrijf voor het vellen van dertien bomen op een specifiek adres in Amsterdam. Eiser stelde dat hij als burger het recht had om op te komen tegen de bomenkap, omdat hij regelmatig langs de bomen wandelde en belang had bij het behoud van de natuur. Echter, het college verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt.

De rechtbank overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen belanghebbenden bezwaar en beroep kunnen instellen. Eiser voldeed niet aan de criteria voor belanghebbendheid, omdat hij geen rechtstreeks betrokken belang had bij de kapvergunning. De rechtbank merkte op dat de afstand tot de bomen, het zicht erop en de gevolgen van de kap voor de woon- en leefomgeving van eiser onvoldoende waren om hem als belanghebbende te kwalificeren. Eiser had geen zicht op de bomen en woonde meer dan 400 meter van de bomen af, wat volgens de rechtbank een belangrijke factor was in de beoordeling van zijn belang.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer was om een voorlopige maatregel te treffen. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, in aanwezigheid van griffier mr. E. van der Zweep. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/1505 (voorlopige voorziening) en AMS 22/1904 (beroep)
uitspraak van de rechtbank en de voorzieningenrechter van 28 april 2022 in de zaken tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser en verzoeker, hierna: eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
.

Procesverloop

Met het besluit van 8 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [bedrijf] een vergunning verleend voor het vellen van houtopstand voor dertien bomen op het adres [adres] te Amsterdam.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft met het besluit van 30 maart 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende beroep bij de rechtbank.

Overwegingen

1. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft partijen gevraagd of behandeling van het beroep ter zitting achterwege kan blijven. Partijen hebben hiermee ingestemd. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak op het beroep zonder dat een zitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank doet verder zonder zitting uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet als belanghebbende bij het primaire besluit kan worden aangemerkt.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hij als burger het recht heeft om op te komen tegen de ongebreidelde bomenkap in Amsterdam. Hij loopt regelmatig langs de bomen als wandelaar en heeft belang bij het tegengaan van het vernietigen van de natuur. Verweerder heeft bij de beoordeling van zijn belanghebbendheid onterecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 augustus 2017 [1] , omdat het daar ging om het belang om iets tegen te houden en niet om het belang om iets te behouden. Verweerder heeft in de beoordeling van zijn belanghebbendheid ook uit het niets een grens van 400 meter geïntroduceerd zonder nadere onderbouwing. Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit ten slotte gewezen op de herplantplicht, maar hem geen instrumenten aangereikt om die herplantplicht te monitoren.
4. De rechtbank overweegt dat op grond van artikelen 8:1 en 7:1, eerste lid, van de Awb alleen belanghebbenden tegen besluiten bezwaar en beroep kunnen instellen. Op grond van artikel 1:2 van de Awb is een belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens de Memorie van Toelichting bij de eerste tranche van de Awb is een zekere begrenzing ten opzichte van de ruimst mogelijke opvatting van belanghebbende noodzakelijk om de uitvoering van administratieve wetgeving en de in dat kader plaatsvindende procedures efficiënt en slagvaardig te kunnen doen verlopen. Een persoon van wie misschien gezegd kan worden dat hij enig belang heeft, maar zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet beschouwd worden als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang.
5. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbend is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dat uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteiten voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in samenhang worden bezien. Deze rechtspraak geldt ook voor zaken over kapvergunningen. [2]
6. Zoals eiser ook aanvoert is er dus inderdaad geen vaste afstand tussen bomen en de woning van een bezwaarmaker die als grens voor belanghebbendheid bij kapvergunningen voor die bomen geldt. Alle hierboven genoemde factoren worden betrokken en in samenhang bezien. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser geen belanghebbende bij de kapvergunning is omdat hij geen zicht heeft op de bomen, meer dan 400 meter van de bomen af woont, hij een algemeen belang lijkt te willen behartigen en verder niet heeft onderbouwd welke gevolgschade hij door de kap van de bomen zal ondervinden. Dat eiser langs de bomen wandelt, is onvoldoende om te concluderen dat hij een rechtstreeks, van anderen te onderscheiden belang bij de vergunning heeft.
7. De rechtbank merkt nog op dat op grond van het derde lid van artikel 1:2 van de Awb, rechtspersonen wel belanghebbend kunnen zijn in de behartiging van algemene en collectieve belangen.
8. Het beroep van eiser is ongegrond. Nu met deze uitspraak is beslist op het beroep van eiser, bestaat er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb als kennelijk ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep (AMS 22/1904) ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (AMS 22/1505) af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. van der Zweep, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
griffier (voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarmee is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3258.