ECLI:NL:RBAMS:2022:2356

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
13/751079-22, RK 22/450
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met verwerping van onschuldverweer

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Landau in der Pfalz Local Court in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 25 januari 2022 en de behandeling vond plaats op 7 april 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1993, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld.

De rechtbank heeft het genoegzaamheidsverweer van de raadsman verworpen, die stelde dat niet duidelijk was wat de rol van de opgeëiste persoon was bij de feiten waarvoor overlevering werd verzocht. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, die betrekking hadden op de invoer en handel in verdovende middelen. De rechtbank concludeerde dat de omschrijving van de feiten voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat het specialiteitsbeginsel was gewaarborgd.

Daarnaast werd het onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon zijn onschuld niet had kunnen aantonen tijdens de zitting, en dat de beoordeling van het bewijs voorbehouden was aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751079-22
RK nummer: 22/450
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 november 2021 door de
Landau in der Pfalz Local Court (Amtsgericht), Duitsland, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 april 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Albanese taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
pretrial custody arrest warrantuitgevaardigd door de
Landau Palatinate Local Court (Amtsgericht)op 19 oktober 2021 (referentienummer: 1 Gs 1209/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van de feiten 1, 2, 4 en 7, omdat ten aanzien van die feiten niet duidelijk uit het EAB blijkt wat rol van de opgeëiste persoon is geweest.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in het EAB genoegzaam zijn omschreven.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij zich als (mede)dader schuldig heeft gemaakt aan de invoer van en handel in verdovende middelen. De pleegdata, de pleegplaatsen en de rol van de opgeëiste persoon zijn genoemd, zodat voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan voornoemde vereisten en dat met die omschrijving het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Onschuldverweer

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet schuldig is aan de feiten vermeld in het EAB. Hij heeft daartoe een uitvoerig verweer gevoerd aan de hand van het Duitse strafdossier. Dat verweer komt er – kort gezegd – op neer dat er gegevens zijn gebruikt als bewijs, die geheel losstaan van de beschuldigingen, waaronder tapgesprekken.
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het onschuldverweer niet kan slagen, nu daarmee de onschuld van de opgeëiste persoon niet terstond is aangetoond.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onschuldverweer niet kan slagen. Hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht heeft betrekking op bewijs en de beoordeling daarvan is voorbehouden aan de rechtbank in Duitsland die zich over zijn strafzaak zal buigen, over het dossier beschikt en bij haar afweging over schuld of onschuld de verklaring die de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal afleggen, zal betrekken.
De opgeëiste persoon heeft met zijn bewering zijn onschuld niet tijdens het verhoor ter zitting kunnen aantonen, zoals artikel 26, vierde lid OLW bepaalt.
De onschuldbewering kan reeds daarom niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Landau in der Pfalz Local Court (Amtsgericht), Duitsland voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.