ECLI:NL:RBAMS:2022:2353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
13/044320, RK 22/983
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met waarborg voor detentieomstandigheden

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Roemeense rechtbank in Timișoara. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 22 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 7 april 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de vordering besproken. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting die leidde tot het Roemeense vonnis. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon in persoon was gedagvaard.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank stelde vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis, maar dat het EAB vermeldde dat hij was gedagvaard. De rechtbank oordeelde dat de ontkenning van de opgeëiste persoon onvoldoende was om aan de informatie in het EAB te twijfelen.

Daarnaast werd de situatie van de detentieomstandigheden in Roemenië besproken. De rechtbank ontving garanties van de Roemeense autoriteiten dat de opgeëiste persoon in overeenstemming met de Europese normen zou worden behandeld en dat hij niet het risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling. Gezien deze garanties oordeelde de rechtbank dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank besloot uiteindelijk om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/044320-22
RK nummer: 22/983
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2021 door de rechtbank
Timișoara(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Roemenië),
Zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een strafvonnis nr. 3542/28.12.2020 van de rechtbank van Timi
șoara, onherroepelijk geworden op 26 januari 2021, op basis waarvan het bevel tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf nr. 395812020 van 26 januari 2021 van de rechtbank van Timi
șoara is uitgevaardigd (kenmerk: dossier nr. 2901/325/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar – met aftrek van 24 uur – door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de zitting die tot het vonnis van 26 januari 2021 heeft geleid en er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW. In het EAB staat dat de opgeëiste persoon is gedagvaard, maar de opgeëiste persoon ontkent dit. Daarnaast was er ook geen gemachtigd advocaat aanwezig tijdens de zitting. Dat betekent dat een verzetsgarantie had behoren te worden verstrekt, maar die ontbreekt in het dossier. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om aanhouding van de zaak om alsnog een verzetsgarantie te verkrijgen van de Roemeense autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW aan de orde is, nu in het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard. Er is geen reden om aan die informatie te twijfelen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en dat hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De rechtbank ziet geen reden om aan deze informatie te twijfelen. De blote ontkenning van de opgeëiste persoon is daartoe in ieder geval onvoldoende. Het voorgaande betekent dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen

6.Artikel 11 OLW: Roemeense detentieomstandigheden

De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van de Roemeense detentieomstandigheden voor opgeëiste personen sprake is van een algemeen gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Bij brief van 28 maart 2022 is door een rechter van het
Timișoara District Court(Roemenië) een detentiegarantie verschaft waarin de volgende garantie is gegeven:
“If the convicted person [opgeëiste persoon] is transferred to the Romanian authorities, he will be guaranteed the minimum European imprisonment conditions and will not be threatened with inhuman or degrading treatment within the meaning of Article III of the European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms.”
Verder wordt in deze brief informatie verstrekt over de detentie-instelling waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd:
“If the convicted person [opgeëiste persoon] will be transferred to the Romanian authorities, he will be initially imprisoned in Bucharest - [naam P.I. 2] for a period of 21 days, for the quarantine period. After the end of the quarantine period of 21 days, the National Administration of Penitentiaries in Romania will designate the penitentiary in which the convicted person [opgeëiste persoon] will serve the punishment taking into consideration his residence address and the punishment to be served. First, the convicted person [naam] will serve his punishment in a semi­open regime and, most likely, he will serve his punishment in the [naam P.I. 1] , the penitentiary in his hometown.”
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de naam ‘ [naam] ’ in de laatste zin van het hierbovengenoemde citaat, kennelijk een fout betreft in de vertaling. In de originele garantie – in de Roemeense taal – wordt de naam van de opgeëiste persoon namelijk genoemd.
Daarnaast is er bij brief van 25 maart 2022 de volgende garantie verstrekt:
“Taking into consideration your communication concerning the request of theDutch authoritiesregarding the conditions of detention that[opgeëiste persoon][…] will benefit from, in the event of his transfer to Romania, we communicate to you the following facts:
1.
If the person deprived of his liberty is transferred to the Romanian authorities at Henri Coandă Bucharest Airport, he will be initially taken to the [naam P.I. 2] in order to carry out the quarantine period for a 21-day period in a room that will provide him at least a minimum space of 3 square meters.”
Bovendien wordt in deze brief nog medegedeeld:
“[…] the National Administration of Penitentiaries guarantees the provision of a minimum individual space of 3 square meters for the entire period of serving the punishment, including the bed and the related furniture,without including the space of the bathroom.”
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet uit kan gaan van de detentiegarantie, omdat niet is nagegaan of deze daadwerkelijk wordt nageleefd. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank dient uit te gaan van de geboden zekerheid in de detentiegarantie, welke het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon wegneemt.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garanties. Hiermee is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in de detentie instellingen in Roemenië waar hij naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd (the Bucharest - [naam P.I. 2] en the [naam P.I. 1] ) niet het gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest (dat correspondeert met het in de garantie van 28 maart 2022 genoemde artikel 3 EVRM) zodat is gegarandeerd dat de opgeëiste persoon de beschikking zal hebben over een persoonlijke ruimte van minimaal 3m2 – ook als dit een celruimte voor meerdere personen betreft – daarbij de sanitaire voorzieningen niet inbegrepen. Daarmee is het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon weggenomen.
Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank
Timișoara(Roemenië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.