ECLI:NL:RBAMS:2022:2351

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
13/751139-22, RK 22/911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Opole, Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is gedetineerd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de detentieomstandigheden in Polen ondermaats zijn en heeft verzocht om de overlevering te weigeren. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen algemeen reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen bestaat in Poolse detentie-instellingen.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat er geen objectieve, betrouwbare en actuele gegevens zijn die wijzen op een algemeen reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in Polen. De rechtbank heeft zich gebaseerd op jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en heeft vastgesteld dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten is derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751139-22
RK nummer: 22/911
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 juli 2021 door de
Regional Court in Opole(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
verblijvende op het adres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 7 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.C.J. Heinen, advocaat te Roosendaal en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van
the District Court (Sąd Rejonowy) in Opolevan 25 mei 2017 (referentienummer: II K 484/16).
Het overleveringsleveringsverzoek ziet op de tenuitvoerlegging van het hiervoor genoemde vonnis van 25 mei 2017.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.

5.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De raadsman heeft bepleit dat de detentieomstandigheden in Polen ondermaats zijn en heeft de rechtbank verzocht om de overlevering te weigeren. Hij heeft in dat kader verwezen naar het CPT-rapport van 28 oktober 2020, waaruit blijkt dat er zeer grote zorgen zijn met betrekking tot het welzijn van gedetineerden in Polen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden in afwachting van het nieuwe CPT-rapport dat zal worden uitgebracht naar aanleiding van het bezoek van het CPT aan een aantal detentie-instellingen in Polen in maart en april van dit jaar.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen algemeen reëel gevaar voor mensenrechtenschendingen bestaat in Poolse detentie-instellingen. Het CPT-rapport van 28 oktober 2020 ziet op de detentieomstandigheden in politiecellen. Die bevindingen zijn niet op deze zaak van toepassing. De rechtbank heeft tot op heden geen algemeen gevaar aangenomen in Poolse detentie-instellingen en er zijn geen nieuwe omstandigheden aangevoerd om tot een ander oordeel te komen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het arrest van 5 april 2016 van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Aranyosi en Căldăraru [1] volgt dat de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, wanneer zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend – afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) gewaarborgde grondrechten – worden behandeld, verplicht is om te beoordelen of dit gevaar bestaat wanneer zij moet beslissen of de persoon tegen wie een EAB is uitgevaardigd wordt overgeleverd aan de autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat. De tenuitvoerlegging van een dergelijk bevel mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon.
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentie-omstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel van aard zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de Poolse detentieomstandigheden waaruit volgt dat er in (bepaalde) Poolse detentie-instellingen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden. De raadsman heeft dergelijke gegevens ook niet overgelegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering. De rechtbank verwerpt het verweer en ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Opole(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door:
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU, 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198).