ECLI:NL:RBAMS:2022:2345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
C/13/716124 / KG ZA 22-303
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering BKR-registratie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de coöperatie DE COOPERATIEVE RABOBANK U.A. [eiser] heeft verzocht om de BKR-registratie te laten verwijderen, die was ontstaan na de opeising van een zakelijk krediet door Rabobank. De achtergrond van de zaak betreft de financiële problemen van [eiser] en zijn eenmanszaak, die in 2015 is opgeheven. Na een WSNP-traject heeft [eiser] een schone lei verkregen, maar de BKR-registratie bleef bestaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de registratie niet langer gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en het feit dat [eiser] inmiddels financieel stabiel is. De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van [eiser] zwaarder wegen dan die van Rabobank, en heeft de vordering van [eiser] toegewezen. Rabobank is veroordeeld om de registratie binnen 24 uur te verwijderen en in de proceskosten van [eiser] is Rabobank ook veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/716124 / KG ZA 22-303 HH/EB
Vonnis in kort geding van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 8 april 2022,
advocaat mr. C.B.G.M. Foolen te Tilburg,
tegen
de coöperatie
DE COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.S. Volleberg te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 14 april 2022 heeft [eiser] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Rabobank heeft verweer gevoerd overeenkomstig de conclusie van antwoord die zij voor de zitting heeft ingediend. Beide partijen hebben producties ingediend en [eiser] tevens spreekaantekeningen. Zoals ter zitting afgesproken, heeft [eiser] op 14 april 2022 aanvullende stukken in het geding gebracht, en heeft Rabobank daarop gereageerd op 19 april 2022. Bij die reactie zat een uittreksel uit het handelsregister. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is de beslissing gegeven op 20 april 2022, in de vorm van een ‘kopstaartvonnis’. Het hierna volgende bevat de uitwerking daarvan en is, zoals in het kopstaartvonnis aangekondigd, afgegeven op 28 april 2022.
Ter zitting was [eiser] aanwezig met [naam 1] (Stichting Coderingsvrij) en mr. Foolen. Aan de zijde van Rabobank waren aanwezig [naam 2] (senior analist van de BKR desk) en mr. Volleberg.

2.De feiten

2.1.
In 2005 heeft [eiser] de eenmanszaak [naam eenmanszaak] opgericht, waarmee hij actief was in de groothandel in parfums en cosmetica. Rabobank had hem een zakelijk krediet verleend, dat in 2014 (laatstelijk) is verhoogd naar € 73.500,00.
2.2.
Door het wegvallen van twee exclusieve distributieovereenkomsten, in 2014, viel de omzet van [naam eenmanszaak] sterk terug. Uiteindelijk zou een faillissement niet meer te ontkomen zijn. Per 7 januari 2015 is [naam eenmanszaak] opgeheven en per 15 januari 2015 is de eenmanszaak uitgeschreven uit het handelsregister.
2.3.
Op 3 februari 2015 heeft Rabobank het krediet opgezegd en het totaal uitstaande bedrag van € 37.568,00 opgeëist. Tot dat moment was [naam eenmanszaak] bij met haar verplichtingen uit het krediet. [eiser] kon deze schuld slechts zeer gedeeltelijk voldoen door verkoop van bestaande voorraden.
2.4.
Op 15 november 2016 is [eiser] toegelaten tot de WSNP.
2.5.
Op 8 november 2019 heeft [eiser] het WSNP traject voltooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat hij niet toerekenbaar is tekortgeschoten en heeft hem een schone lei verleend. Als gevolg daarvan heeft Rabobank ruim € 33.000,00 moeten afboeken.
2.6.
Rabobank heeft de opeising van het krediet en de afboeking van haar vordering laten registreren in het CKI (Centraal Krediet Informatiesysteem) van de BKR (Bureau Krediet Registratie). Daarin staan bij het krediet de bijzonderheidscodering 2 (2 oktober 2015, de datum van opeising van het krediet) en de bijzonderheidscodering 3 (8 november 2019, de datum waarop [eiser] een schone lei is verleend en Rabobank haar vordering heeft moeten afboeken). Als werkelijke einddatum is eveneens 8 november 2019 geregistreerd.
2.7.
Per 1 maart 2016 is [eiser] in dienst getreden bij [naam bedrijf] B.V. (hierna: [naam bedrijf] ). Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf] is [naam holding] B.V. (hierna: de holding). [eiser] is sinds 1 januari 2020 bestuurder van de holding. Aanvankelijk bedroeg zijn bruto maandsalaris € 1.800,00 (netto € 1.569,74). In 2017, 2018 en 2019 was dat gestegen naar bruto € 2.281,88 per maand (netto zo’n € 1.850,00). In 2020 is zijn loon verder verhoogd tot bruto € 4.950,00 (netto € 2.740,82) per maand en in 2021 tot bruto € 5.500,00 per maand (netto € 3.103,08).
2.8.
De partner van [eiser] werkt ook bij [naam bedrijf] , tegen een maandsalaris van bruto € 3.700,00 (netto zo’n € 2.400,00).
2.9.
[naam bedrijf] heeft in 2020 een nettoresultaat van € 212.421,00 behaald. Over 2021 wordt een netto resultaat van € 161.500,00 verwacht, blijkt uit de concept jaarcijfers.
2.10.
In juli 2021 heeft Rabobank een zakelijke financiering van € 800.000,00 aan de holding verstrekt, voor de aankoop van een bedrijfspand.
2.11.
Op dit moment woont [eiser] apart van zijn partner. Zij willen gaan samenwonen en hebben op 9 maart 2022 een woning aan de [adres] gekocht voor € 600.000,00. De koopovereenkomst kan worden ontbonden tot en met 22 april 2022 ingeval [eiser] en zijn partner geen hypothecaire geldlening kunnen krijgen.
2.12.
De partner van [eiser] heeft haar woning al verkocht voor € 225.225,25. De hypotheekschuld voor die woning bedroeg op dat moment € 91.059,36. [eiser] is ook van plan zijn woning te verkopen. Hij mocht die woning tijdens het WSNP-traject behouden omdat de woning toen ‘onder water stond’ en het in het belang van de schuldeiser was die niet te verkopen en een vervangende woning te huren. De makelaar vindt een koopsom van € 450.000,00 k.k. realistisch. De hypothecaire lening bedroeg per januari 2022 € 279.147,00.
2.13.
[eiser] heeft Rabobank verzocht de BKR-registratie door te halen, maar Rabobank heeft laten weten dat niet te zullen doen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, kort gezegd, Rabobank te veroordelen de BKR-registratie te verwijderen, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Rabobank in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het toetsingskader

4.1.
Bij de BKR-registratie zijn persoonsgegevens van [eiser] verwerkt. Artikel 6 lid 1 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig is indien en voor zover aan ten minste een van de in dat artikel genoemde voorwaarden is voldaan. De vraag of de verwerking van persoonsgegevens in het CKI van het BKR rechtmatig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van artikel 6 lid 1, aanhef en onder f AVG: de verwerking moet noodzakelijk zijn voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke (in dit geval Rabobank) of van een derde, en de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen (in dit geval [eiser] ) mogen niet zwaarder wegen dan die belangen.
4.2.
Aan de betrokkene van wie persoonsgegevens zijn geregistreerd bij het BKR, in die geval dus [eiser] , komt het recht op gegevenswissing toe als bedoeld in artikel 17 AVG en aan die betrokkene komt het recht van bezwaar toe als bedoeld in artikel 21 AVG.
4.3.
In beginsel moet degene die zijn gegevens wil hebben gewist, de weg bewandelen van artikel 35 UAVG en een verzoekschrift indienen bij de rechtbank binnen zes weken na ontvangst van het afwijzende antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. In dit geval kan dat echter niet van [eiser] worden gevergd. De tijd daarvoor ontbreekt namelijk, gezien de termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud in de door hem gesloten koopovereenkomst.
4.4.
Het doel van de door het BKR uitgevoerde kredietregistratie is tweeledig: enerzijds dient die om consumenten te beschermen tegen overkreditering, anderzijds om aanbieders van krediet te beschermen tegen kredietnemers van wie is gebleken dat zij hun lening niet (kunnen) aflossen.
4.5.
Bij de beoordeling is in de eerste plaats van belang of de gebeurtenissen waarop de coderingen zien (de achterstand, de opeising en de afboeking van de gehele vordering) zich daadwerkelijk hebben voorgedaan en of de registraties terecht zijn gedaan. [eiser] heeft niet betwist dat de coderingen destijds terecht zijn geregistreerd. Het belang bij de registratie is daarmee, gelet op de doelstelling van het BKR, gegeven.
4.6.
Het geding spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of het in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is dat de registraties blijven gehandhaafd totdat de (in het Algemeen Reglement CKI van het BKR opgenomen) vijfjaarstermijn is verstreken, in dit geval in november 2024. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat op grond van artikel 21 lid 1 van de AVG de verwerking van de persoonsgegevens in geval van een bezwaar gestaakt dient te worden, tenzij er dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking zijn die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokkene.
4.7.
De beoordeling zal plaatsvinden ‘ex nunc’, dat wil zeggen op basis van de huidige (bekende) feiten en omstandigheden.
Wat betekent dit voor deze zaak?
4.8.
De enige reden voor de bijzonderheidscoderingen is de deconfiture van [naam eenmanszaak] begin 2015, een zakelijke aangelegenheid. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op enig moment ook privé schulden heeft gemaakt. Niet te verwachten valt dat hij, als de BKR-registratie wordt verwijderd, andere schulden zal maken dan die voor de aankoop van de woning. Tijdens het WSNP traject, dat drie jaar heeft geduurd, heeft [eiser] aangetoond verantwoordelijk met geld te kunnen omgaan. In de aansluitende periode van tweeëneenhalf jaar heeft [eiser] ook geen nieuwe schulden gemaakt. Al met heeft [eiser] dus al een periode van bijna 6 jaar laten zien dat hij geen onverantwoorde uitgaven doet. Gelet op de hoogte van de koopsom van de aangekochte woning en de gerealiseerde/verwachte overwaarde van de woningen van [eiser] en zijn partner zal de financieringsbehoefte maximaal € 350.000,00 zijn. Mogelijk is dat bedrag nog lager, indien [eiser] en zijn partner ongeveer € 20.000,00 aan spaargeld kunnen inleggen, zoals hij stelt. Rabobank heeft dat betwist en de overgelegde informatie daarover is niet sluitend. Maar ook zonder dat spaargeld is een lening van ongeveer € 350.000,00 te overzien voor [eiser] en zijn partner, gezien hun inkomen. [eiser] draagt de hypothecaire lasten voor zijn huidige koopwoning ook zonder problemen. Niet gebleken is dat er in het verleden enige achterstand in betaling van de hypotheek is geweest en ING is volgens [eiser] ook bereid zijn de huidige hypotheek over te sluiten op de nieuwe woning als er geen BKR registratie zou zijn. Rabobank plaatst vraagtekens bij het dienstverband van [eiser] en bij de stukken die zijn overgelegd om dat dienstverband en het gestelde salaris aan te tonen. Dat [eiser] daadwerkelijk een rol van betekenis bij het bedrijf speelt blijkt in elk geval uit het feit dat bij één van de bestuurders was van de holding toen Rabobank de holding vorige zomer een hypothecaire lening van € 800.000,00 verstrekte voor de aanschaf van een bedrijfspand. [eiser] heeft daarover verklaard dat hij op dat moment wel aan Rabobank heeft verteld dat hij een BKR-registratie had, maar dat dit voor Rabobank geen probleem was, nu het een zakelijke transactie was en gelet op de waarde van het onderpand. Op grond van dit alles is voorshands niet aannemelijk dat er een risico van overkreditering bestaat, of dat kredietverstrekkers voor [eiser] moeten worden gewaarschuwd.
4.9.
Het verweer van Rabobank is doorspekt met het vermoeden dat [eiser] zijn schuldeisers heeft benadeeld tijdens het WSNP traject. Dat vermoeden is gebaseerd op het feit dat [eiser] al tijdens de aanloop naar dat dat traject in dienst is getreden bij [naam bedrijf] , tegen een loon van € 1.800,00 bruto, en dat dit loon aanzienlijk is verhoogd kort nadat [eiser] een schone lei was verleend. Rabobank vermoedt dat het loon op papier bewust laag is gehouden om dat niet aan schuldeisers te hoeven afdragen en heeft aangekondigd daar een onderzoek naar te zullen starten. Deze omstandigheid is echter onvoldoende om uit te kunnen gaan van een oogmerk om schuldeisers te benadelen. [eiser] heeft toegelicht dat de onderneming een startup was toen hij daarvoor is gaan werken, dat die steeds succesvoller is geworden, en dat er inmiddels zeker 12 man personeel in dienst is. De ter zitting overgelegde jaarcijfers 2021 bevestigen dat en ook het feit dat er in 2021 met een financiering van Rabobank een groter bedrijfspand is aangeschaft onderschrijft de groei van de onderneming. De voorzieningrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat Rabobank, omdat zich blijkbaar recent bij haar een geval heeft voorgedaan waarbij iemand tijdens de WSNP gefraudeerd zou hebben, de premisse hanteert dat [eiser] een fraudeur is, tenzij hij bewijst dat hij dat niet is. Rabobank hanteert daarmee een onjuiste maatstaf.
4.10.
In de gegeven omstandigheden is het gerechtvaardigd de registratie voortijdig door te halen. [eiser] heeft daarbij ook een spoedeisend belang, nu hij uiterlijk over twee dagen al dan niet de ontbindende voorwaarde moet inroepen. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.11.
Rabobank zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op de bedragen genoemd in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Rabobank om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de BKR-registratie op contractnummer [contractnr.] te laten verwijderen en verwijderd te houden uit het CKI van het BKR,
5.2.
veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 314,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van de veertiende dag na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: EB