ECLI:NL:RBAMS:2022:2337

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
13/751090-22, RK 22/384
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 3 jaar en 2 maanden, waarvan nog 3 jaar, 1 maand en 28 dagen resteren. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, was gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 30 maart 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde. De rechtbank oordeelde echter dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, omdat het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon op 27 februari 2019 in persoon was gedagvaard en op de hoogte was gesteld van de procedure.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, waren strafbaar volgens Nederlands recht, en de rechtbank besloot de overlevering toe te staan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter, mr. J.G. Vegter, en de rechters, mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, in aanwezigheid van de griffier, mr. A.M. Rus. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open volgens artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751090-22
RK nummer: 22/384
Datum uitspraak: 13 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 augustus 2021 door de
Regional Court in Tarnów, II Criminal Diovision(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgmentvan de
District Court in Tarnów(Polen) van 20 maart 2019 (referentie: II K 2096/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 2 maanden – waarvan nog 3 jaar, 1 maand en 28 dagen resteren – door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat – kort gezegd – geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW bedoelde situaties zich voordoet en overlevering van de opgeëiste persoon een schending van zijn verdedigingsrechten zou inhouden. In het EAB staat weliswaar dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard, maar de opgeëiste persoon betwist dit.
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon op 27 februari 2019 in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en tijd van de behandeling van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en hij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. De rechtbank heeft geen reden om aan die informatie te twijfelen. Daarmee is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, sub a, OLW.
De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 184 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 WVW 94, 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Tarnów, II Criminal Division(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.