Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 januari 2022 en betreft een vrijheidsstraf van 3 jaar en 2 maanden, waarvan nog 3 jaar, 1 maand en 28 dagen resteren. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, was gedetineerd in Nederland en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 30 maart 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde. De rechtbank oordeelde echter dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, omdat het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon op 27 februari 2019 in persoon was gedagvaard en op de hoogte was gesteld van de procedure.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, waren strafbaar volgens Nederlands recht, en de rechtbank besloot de overlevering toe te staan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter, mr. J.G. Vegter, en de rechters, mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, in aanwezigheid van de griffier, mr. A.M. Rus. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open volgens artikel 29, tweede lid, OLW.