ECLI:NL:RBAMS:2022:2332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
13/751296-21, RK 21/2091
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verwerping van verweren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Municipal Court Vukovar in Kroatië. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1995, die wordt verdacht van diefstal in vereniging en poging tot diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit geen grond vormde voor het afwijzen van de overlevering. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de beschuldigingen, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat de feiten niet genoegzaam waren omschreven.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van een reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank oordeelde dat de bewoordingen in het EAB niet duiden op een vooringenomenheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Ook het verzoek om aanhouding van de behandeling werd afgewezen, omdat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon niet onder de uitzonderingen vallen die in de Overleveringswet zijn opgenomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751296-21
RK nummer: 21/2091
Datum uitspraak: 13 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 maart 2021 door de
Municipal Court Vukovar(Kroatië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision on imposing of custodydoor de
Municipal Court Vukovar(Kroatië) van 1 december 2020 (referentie: 13 Kv-161/2020).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteit van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Kroatisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de feiten in het EAB niet genoegzaam zijn omschreven. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is niet duidelijk omschreven. Daarnaast wordt er gesproken van een ‘minor’, terwijl de opgeëiste persoon ten tijde van het feit 19 jaar was en ook overigens – op basis van de omschrijving van het feit – niet met zekerheid kan worden gezegd dat de verdenking ziet op de opgeëiste persoon.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij op 11 maart 2014 samen met één ander is gegaan naar het terrein van een oude baksteenfabriek in [plaats] (Kroatië), alwaar zij twee accu’s uit een vrachtwagen en een aantal liter diesel hebben gestolen, en daarnaast hebben geprobeerd om twee accu’s uit een andere vrachtwagen te stelen.
De rechtbank is van oordeel dat het met deze omschrijving duidelijk moet zijn voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en dat deze omschrijving overigens ook voldoet aan de hiervoor genoemde vereisten. Dat in de omschrijving naar de opgeëiste persoon wordt verwezen als een minderjarige, terwijl hij destijds naar Nederlands recht meerderjarig was, maakt dit niet anders. De rechtbank verwerpt aldus het verweer.
In zoverre de raadsvrouw heeft willen betogen dat het EAB (mogelijk) niet ziet op de opgeëiste persoon, merkt de rechtbank op dat de identiteit van de opgeëiste persoon geheel overeenkomt met de gegevens van de gezochte persoon in het EAB. De rechtbank ziet daarom geen reden om te veronderstellen dat mogelijk om overlevering van een ander dan de opgeëiste persoon wordt verzocht.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal in vereniging;
Poging diefstal.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn. Hij stelt dat het onmogelijk is dat hij degene is die de diefstallen zou hebben gepleegd. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond. De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De rechter bij de
Municipal Court Vukovar(Kroatië) heeft de volgende garantie gegeven:
With the reference to your letter from 1st February 2022 in a criminal case against the accused [opgeëiste persoon] , we state that we issue a guarantee that the accused [opgeëiste persoon] will be allowed to serve the mandatory sentence in prison in the Netherlands if the same person is sentenced to the mentioned prison sentence by this Court.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

8.Artikel 11 OLW

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Uit de bewoording van het EAB lijkt namelijk te volgen dat in de ogen van de uitvaardigende justitiële autoriteit de schuld van de opgeëiste persoon al vaststaat, terwijl het gaat om een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging. Daar komt nog bij dat de uitvaardigende justitiële autoriteit niet heeft gereageerd op het in artikel 21a OLW bedoelde verzoek om een advocaat toe te wijzen aan de opgeëiste persoon. Daaruit blijkt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen hulp wil bieden aan de opgeëiste persoon.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw als een beroep op de in deze procedure toepasselijke artikelen 47 en 48 Handvest van de Europese Unie (hierna Handvest) in combinatie met artikel 11 OLW; gelet op artikel 11 OLW zou geen gevolg aan het EAB moeten worden gegeven aangezien de opgeëiste persoon na overlevering aan Kroatië een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten (artikelen 47 en 48 Handvest) zullen worden geschonden.
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat het EAB een verzoek betreft om overlevering ten behoeve van strafvervolging. De wijze waarop de verdenking is omschreven en de daarbij gekozen bewoording kunnen niet tot de conclusie leiden dat de schuld van de opgeëiste persoon door de uitvaardigende justitiële autoriteit als een gegeven wordt beschouwd en – in het verlengde daarvan – dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zal krijgen. Dat de uitvaardigende justitiële autoriteit (nog) niet heeft voldaan aan het verzoek als bedoeld in artikel 21a OLW om een advocaat toe te wijzen, kan evenmin tot die conclusie leiden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het verweer onvoldoende is onderbouwd en reeds hierom moet worden verworpen.

9.Overig

De raadsvrouw heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. De opgeëiste persoon kent een belast verleden met veel politiecontacten. Inmiddels lijkt hij echter de negatieve spiraal te hebben doorbroken. Hij bevindt zich in een reclasseringstraject, hij heeft een baan, hij woont begeleid en hij staat op een wachtlijst voor een eigen woning. Wanneer de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, zal hij deze stabiele basis kwijtraken en mogelijk vervallen in oude patronen. Gelet ook op de geringe ernst van het strafbare feit, en dat het gaat om een oud feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, is het de vraag of de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering nog opportuun vindt. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de uitvaardigende justitiële autoriteit op de hoogte te stellen van de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, met de vraag of de uitvaardigende justitiële autoriteit de overlevering nog altijd wenselijk vindt, of dat er wellicht andere mogelijkheden zijn, waaronder het uitvaardigen van een Europees onderzoeksbevel, waardoor de opgeëiste persoon niet hoeft te worden overgeleverd.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw af. Op grond van artikel 22, eerste tot en met zevende lid, OLW kan de rechtbank de beslistermijn onder specifieke omstandigheden verlengen. De persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon vallen niet onder één van de in dat artikel bedoelde omstandigheden en de rechtbank ziet dan ook – ondanks het verstrijken van de beslistermijn – geen aanleiding om de zaak aan te houden. De rechtbank merkt op dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon in het kader van de feitelijke overlevering met de uitvaardigende justitiële autoriteit kunnen worden gedeeld.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Municipal Court Vukovar(Kroatië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.