ECLI:NL:RBAMS:2022:2316

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
C/13/714650 / KG ZA 22-193
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van de moeder en de gevolgen voor de co-ouderschapsregeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de verhuizing van de moeder met hun minderjarige kind. De vader vorderde onder andere dat het co-ouderschap zou worden stopgezet en dat er een voorlopige omgangsregeling zou worden vastgesteld. De moeder had de vader niet vooraf geïnformeerd over haar verhuizing naar [plaats 1], wat volgens de vader in strijd was met het ouderschapsplan. De moeder voerde aan dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege de onleefbare situatie in hun vorige woning en dat de nieuwe woning beter geschikt was voor haar en het kind.

De rechter oordeelde dat de moeder, gelet op het ouderschapsplan, de vader vooraf had moeten informeren over haar verhuisplannen. Desondanks werd vastgesteld dat de verhuizing niet leidde tot een formele wijziging van het hoofdverblijf van het kind, dat bij de vader was. De rechter nam in overweging dat de verhuizing van de moeder naar [plaats 1] niet noodzakelijk was, maar wel begrijpelijk gezien de omstandigheden. De afstand tussen de woningen was niet onoverkomelijk en de moeder had voldoende maatregelen getroffen om de zorg voor het kind te waarborgen.

Uiteindelijk weigerde de rechter de gevraagde voorzieningen van de vader en benadrukte het belang van goede communicatie tussen de ouders in het belang van het kind. De proceskosten werden verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De rechter adviseerde beide ouders om hulp te zoeken bij het Ouder en Kind Team om hun communicatie te verbeteren en de impact van de situatie op het kind te verlichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/714650 / KG ZA 22-193 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 7 april 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 11 maart 2022,
advocaat mr. E. Tahitu te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. Stelling te Almere.
Partijen zullen hierna vader en moeder worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de mondelinge behandeling op 24 maart 2022 heeft vader de vordering toegelicht. Moeder heeft verweer gevoerd mede aan de hand een van een van tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en vader tevens een pleitnota. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren partijen en hun advocaten aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2009 tot juli 2012 een relatie gehad en zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
2.2.
Vader en moeder hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige] , die zijn hoofdverblijf bij vader heeft.
2.3.
Partijen zijn in een ouderschapsplan een co-ouderschapsregeling overeengekomen, zoals was geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. [minderjarige] verblijft tijdens schoolweken gemiddeld drie nachten per week bij moeder en vier nachten per week bij vader. Het halen van en het brengen naar school van [minderjarige] is gelijk verdeeld. In de vakanties is de verdeling 50/50. In artikel 3.2. van het ouderschapsplan zijn vader en moeder overeengekomen dat degene bij wie [minderjarige] verblijft hem terugbrengt naar de ander bij het wisselmoment. Op grond van artikel 2 van het ouderschapsplan dienen partijen elkaar bij een voorgenomen verhuizing ruim van tevoren te informeren en de gevolgen voor de omgang met elkaar te bespreken.
2.4.
Moeder heeft bij bericht van 18 februari 2022 via Signal Messenger aan vader meegedeeld dat zij gaat verhuizen naar [plaats 1] . Moeder is op 12 maart 2022 verhuisd van een appartement in [woonplaats] naar een eengezinswoning met voor- en achtertuin in [plaats 1] .
2.5.
[minderjarige] zit in groep 7 van basisschool [naam school] , gelegen in het centrum van [plaats 2] .

3.Het geschil

3.1.
Vader vordert:
I. te bepalen dat het tussen partijen overeengekomen co-ouderschap wordt stopgezet;
II. te bepalen dat tussen [minderjarige] en moeder een voorlopige omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij [minderjarige] op alle schooldagen – van zondag 17:00 uur tot vrijdag 15:00 uur – bij vader verblijft en waarbij de verdeling van de niet-schooldagen gelijk blijft;
III. moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Vader stelt hiertoe het volgende. Door vader niet van tevoren te informeren over de verhuizing naar [plaats 1] , heeft moeder zich niet aan het ouderschapsplan gehouden. Het is voor [minderjarige] minimaal vijf kwartier fietsen van [plaats 1] naar de woning van vader of naar zijn school. Dat is voor iemand van de leeftijd van [minderjarige] niet te doen. Hij is dus aangewezen op het openbaar vervoer (OV). Sommige verbindingen zijn met overstap en ook dat is niet zelfstandig te doen voor een jongen van 10 jaar en 4 maanden oud. Met het OV is de reistijd ongeveer 50 minuten enkele reis. Moeder heeft geen rijbewijs en is dus afhankelijk van derden. Even spontaan en zelfstandig bij een vriendje langsgaan vanuit [plaats 1] , of een vriendje meenemen naar [plaats 1] is voor [minderjarige] niet mogelijk. Bij vader kan [minderjarige] zelf afspraken maken met vriendjes, zelfstandig van en naar vriendjes lopen of naar de speeltuin om daar af te spreken. De verhuizing komt op een heel ongelukkig moment. [minderjarige] stond op het punt om zelfstandig van en naar de woning van vader en moeder te kunnen gaan, om bijvoorbeeld even iets op te halen, hallo tegen zijn ouders te zeggen of de poezen even te zien als hij daar behoefte aan heeft. [minderjarige] is toe aan meer zelfstandigheid en door de verhuizing van moeder naar [plaats 1] , wordt hem dat en ook zijn vrijheid afgenomen.
3.3.
Moeder voert als volgt verweer. De woning in [woonplaats] was verre van ideaal. De woning was gehorig en had geen buitenruimte. Moeder, haar partner en [minderjarige] ondervonden veel overlast van de boven hen wonende studenten die zeer regelmatig feestjes gaven. De woning in [plaats 1] is een sociale huurwoning. Na de bezichtiging moest moeder binnen een dag beslissen of ze de woning wilde huren. Op 18 februari 2022 heeft moeder te horen gekregen dat zij de woning toegewezen had gekregen en nog dezelfde dag heeft zij vader daarvan op de hoogte gesteld. Vanaf de woning in [plaats 1] is het ongeveer 20 minuten rijden met de auto naar de school van [minderjarige] of de woning van vader. Moeder heeft geen rijbewijs, maar haar partner wel en hij kan [minderjarige] ook brengen. Toen moeder in [woonplaats] woonde, wisselden moeder en haar partner de haal- en brengmomenten van [minderjarige] af en daar zal geen verandering in komen. Moeder zal [minderjarige] met het OV en de fiets naar school brengen. Van deur tot deur duurt dat ongeveer 33 minuten. Vanaf de woning in [woonplaats] was dat ongeveer 20 minuten en dan ging moeder of haar partner ook mee met [minderjarige] . Voor [minderjarige] zal er dus (qua reisafstand) niet zo heel veel veranderen. Een aantal vrienden van [minderjarige] wonen in [stadsdeel 1] , op tien minuten fietsen van [plaats 1] . [minderjarige] kan uit school of in het weekend bij vriendjes spelen en zij bij hem. [minderjarige] zal over anderhalf jaar naar de middelbare school gaan. Bijna alle kinderen in [plaats 1] gaan in [plaats 2] naar school. Bovendien wordt via loting een middelbare school aangewezen. [minderjarige] kan een middelbare school toegewezen krijgen in [stadsdeel 2] en dan is [plaats 1] dichterbij dan de woning van vader. Ook is het mogelijk dat [minderjarige] wordt ingeloot op een school die ver weg ligt van de woning van vader of moeder. Door [minderjarige] nu al aan de metro te laten wennen, is hij daarop juist goed voorbereid als hij naar de middelbare school gaat.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna in de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de afspraak daarover in het ouderschapsplan had moeder vader vooraf moeten informeren over haar al langer bestaande wens om (naar [plaats 1] ) te verhuizen. Vader is het niet eens met de verhuizing van moeder van [woonplaats] naar [plaats 1] en meent dat deze verhuizing niet in het belang van [minderjarige] is.
4.2.
De vraag is of de verhuizing van moeder tot wijziging van de co-ouderschapsregeling moet leiden. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij vader. Daarom is van een formele verhuizing van [minderjarige] geen sprake. Echter, omdat [minderjarige] door de co-ouderschapsregeling ook ongeveer de helft van de tijd bij moeder verblijft, zullen bij de te maken belangenafweging mede de omstandigheden worden betrokken die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad relevant zijn bij een “verhuiszaak”. Die omstandigheden zijn:
- de noodzaak om te verhuizen;
- hoe goed de verhuizing is voorbereid en doordacht;
- de voorstellen die zijn gedaan om de gevolgen van de verhuizing te verzachten;
- hoe goed de ouders met elkaar kunnen overleggen;
- hoe vaak er contact plaatsvindt tussen de kinderen en de niet-verhuizende ouder voor en na de verhuizing;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de leeftijd van de kinderen, hun mening en in hoeverre zij zijn gewend aan hun omgeving of juist aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
4.3.
Hoewel er geen noodzaak was om te verhuizen, was de verhuiswens van moeder zeer begrijpelijk. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat zij en [minderjarige] in hun appartement in [woonplaats] veel overlast ondervonden van de boven hen wonende studenten. De woning in [plaats 1] is groter en heeft een voor- en achtertuin, wat die woning voor moeder, haar partner en [minderjarige] geschikter maakt om in te wonen.
4.4.
[plaats 1] ligt dicht in de buurt van [woonplaats] . Met de auto is de reistijd ongeveer 20 minuten en met het openbaar vervoer ongeveer 35 minuten. Zowel voor het brengen van [minderjarige] van vader naar moeder en andersom als voor de reistijd vanaf moeder van en naar de school van [minderjarige] is de afstand goed te overzien. Zoals door moeder aangevoerd is de school van [minderjarige] ook vanuit [plaats 1] goed bereikbaar en duurt de reis naar school maar twaalf minuten langer. Moeder heeft er goed over nagedacht hoe het brengen en halen ingevuld zal worden. Moeder of haar partner zullen [minderjarige] naar school brengen.
4.5.
Verder heeft moeder aannemelijk gemaakt dat de verhuizing naar [plaats 1] er voor [minderjarige] niet aan in de weg hoeft te staan dat hij met vriendjes kan blijven afspreken.
4.6.
Het komt erop neer dat als vader geen toestemming had gegeven voor de verhuizing, het aannemelijk is dat de rechter moeder vervangende toestemming zou hebben verleend om met [minderjarige] naar [plaats 1] te verhuizen. Het argument van vader dat het leven van [minderjarige] verandert door de verhuizing, is geen reden om de co-ouderschapsregeling niet in stand te laten. Dit is nu eenmaal het lot is van een kind van gescheiden ouders. De verhuizing lijkt juist in het belang van [minderjarige] en het is ook in het belang van [minderjarige] om vast te houden aan die regeling zodat hij beide ouders evenveel blijft zien.
4.7.
Dit alles betekent dat de gevraagde voorzieningen worden geweigerd.
4.8.
Het is buitengewoon spijtig dat partijen kennelijk niet in staat om te communiceren en om samen te werken in het belang van [minderjarige] en in een juridische procedure betrokken zijn, waardoor [minderjarige] wordt blootgesteld aan de strijd die tussen zijn ouders gaande is. Moeder had eerder met vader over haar verhuisplannen moeten communiceren, maar van vader had mogen worden verwacht dat hij, gelet op de geringe afstand tussen [woonplaats] en [plaats 1] , de gevolgen van de verhuizing voor [minderjarige] eerst even zou afwachten. De dagvaarding waarmee dit kort geding is ingeleid is betekend op 11 maart 2022, de dag voor de verhuizing van moeder en [minderjarige] naar [plaats 1] . Op dat moment wist vader dus nog helemaal niet hoe [minderjarige] op de verhuizing zou reageren.
De eventuele problemen of wijzigingen die ontstaan door de verhuizing naar [plaats 1] dienen vader en moeder onderling op te lossen. Zij moeten [minderjarige] daar niet mee belasten. Vader heeft niet in het belang van [minderjarige] gehandeld door tegen hem te zeggen dat de verhuizing naar [plaats 1] er mogelijk toe leidt dat hij zijn moeder minder zal zien.
4.9.
Uit het dossier komt duidelijk naar voren dat [minderjarige] in de knel zit en last heeft van de strijd tussen zijn ouders. Partijen wordt dringend aangeraden, zoals ook ter zitting besproken, om zich via de school van [minderjarige] te wenden tot het Ouder en Kind Team (OKT) om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren. Tevens wordt hen aangeraden om aan het OKT te vragen welke hulpverlening voor [minderjarige] beschikbaar is.
4.10.
De proceskosten worden verrekend zoals gebruikelijk in familiezaken. Dat betekent dat ieder de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
verrekent de proceskosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MvG