ECLI:NL:RBAMS:2022:2294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
13/752319-21, RK 22/165
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Landsgericht Aachen in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft een persoon die wordt verdacht van oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit is van belang voor de overlevering, aangezien de rechtbank moet waarborgen dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW) overwogen, maar heeft besloten om van deze grond af te zien. De officier van justitie heeft overtuigende argumenten aangevoerd om de overlevering toe te staan, waaronder het feit dat het onderzoek in Duitsland is gestart en dat de slachtoffers en het bewijs zich daar bevinden. De rechtbank heeft ook de aanhoudingsverzoek van de raadsman van de opgeëiste persoon afgewezen, omdat er geen reden was om aan te nemen dat het EAB zou worden ingetrokken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toegestaan voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. J.G. Vegter als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752319-21
RK nummer: 22/165
Datum uitspraak: 6 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 januari 2022 en betreft het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 september 2021 door het
Landsgericht Aachen(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Joegoslavië) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij onder meer de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel strekkende tot voorlopige aanhouding, uitgevaardigd door de arrondissementsrechtbank Aken (Duitsland) op 21 juni 2021 (referentie: 65 KLs-402 Js 395/21-11/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteit van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Leidende Eerste Officier van Justitie te Aken (Duitsland) heeft de volgende garantie gegeven ten aanzien van de opgeëiste persoon:
Er wordt verzekerd dat de gezochte in het geval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldende versie van het Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 aangaande de toepassing van het principe van wederzijdse erkenning van vonnissen in strafzaken, waardoor een vrijheidsbenemende straf of maatregel opgelegd wordt, met het oog op het doel van de tenuitvoerlegging ervan binnen de Europese Unie (Staatscourant L 327 van 05 december 2008, pagina 7) voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf opnieuw aan Nederland overgedragen zal worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de slachtoffers bevinden zich in Duitsland;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland;
  • de auto’s zijn in Duitsland gehuurd;
  • de opgeëiste persoon heeft weliswaar de Nederlands nationaliteit, maar Duitsland heeft een terugkeergarantie afgegeven;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is bovendien niet voornemens de opgeëiste persoon te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen.

7.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de overleveringszaak moet worden aangehouden. De Duitse advocaat van de opgeëiste persoon heeft een bezwaarschift ingediend, dat ertoe heeft geleid dat de Duitse officier van justitie een getuige opnieuw wil horen. Er bestaat een reële kans dat het EAB naar aanleiding daarvan zal worden ingetrokken.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de aanhouding en daartoe aangevoerd dat er nog steeds sprake is van een geldig EAB, dat niet is ingetrokken en waarop tijdig beslist moet worden door de rechtbank.
De rechtbank stelt – met de officier van justitie – vast dat nog steeds sprake is van een geldig EAB. Uit het dossier blijkt immers niet dat het EAB is ingetrokken. De rechtbank heeft daarom geen reden om eraan te twijfelen dat de justitiële autoriteit de opgeëiste persoon overgeleverd wenst te zien, en ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.
8. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landsgericht Aachen(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.