ECLI:NL:RBAMS:2022:2293

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
13/752214-21, RK 22/166
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 6 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1955, die wordt verdacht van strafbare feiten die naar Duits recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 30 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering moet worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen andere belemmeringen zijn voor de overlevering. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752214-21
RK nummer: 22/166
Datum uitspraak: 6 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 oktober 2021 door het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorlopige hechtenis, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Osnabrückop 1 oktober 2021 (referentie 246 Gs 289/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal in vereniging
Verduistering

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie in Osnabrück heeft de volgende garantie gegeven:
Refererend aan uw aanvraag van 18-02-2022 garandeer ik hiermede, dat de strafrechterlijk vervolgde, indien hij na zijn overdracht vanuit Nederland rechtsgeldig tot een vrijheidsstraf zonder proeftijd wordt veroordeeld, ingevolge artikel 5 nummer 3 van het Kaderbesluit 2008/909/JI van 27 november 2008 (COUNCIL FRAMEWORK DECISION 2008/909/JHA of 27th november 2008 on the application of the principe of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union) ter tenuitvoerlegging aan Nederland zal worden overgedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de overleveringszaak moet worden aangehouden, omdat er inmiddels een Europees Onderzoeksbevel (EOB) is uitgevaardigd door de Duitse autoriteiten op basis waarvan de opgeëiste persoon kan worden verhoord. Het is daarom de vraag of het EAB wel in stand blijft, nu de overlevering van de opgeëiste persoon door uitvoering van het EOB mogelijk niet meer noodzakelijk is.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding en daartoe een e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit overgelegd, met de volgende mededeling:
(…) it is true that an EIO was sent to the Dutch authorities requesting the questioning of the accused [opgeëiste persoon] . Mr [opgeëiste persoon] himself - through his lawyer Mr. Starmans – asked to be allowed to provide information.
The EAW ist still to be executed.
In the EIO, it was pointed out that if the extradition were to take place in the very near future, it would not be necessary to carry out the EIO, as the interrogation could then be carried out in Germany in a timely manner. If a extradition does not take place in the very near future, it would be helpful to receive any information from Mr. [opgeëiste persoon] before the extradition.
Gelet op voorgaande e-mail, ziet de rechtbank geen aanleiding voor aanhouding van de behandeling van het EAB. Daarin is immers expliciet opgenomen dat de Duitse autoriteiten de overlevering van de opgeëiste persoon wensen, ongeacht de uitvoering van het uitgevaardigde EOB.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de diefstallen zijn in Duitsland gepleegd;
  • het onderzoek is aangevangen in Duitsland;
  • het bewijs bevindt zich in Duitsland; en
  • de medeverdachten worden vervolgd in Duitsland.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de gedragingen die de opgeëiste persoon worden verweten op Nederlands grondgebied zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.