ECLI:NL:RBAMS:2022:2267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
13/751233-20, RK 21/1544
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met beroep op recht op family life

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Münster in Duitsland. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die wordt verdacht van georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 22 februari 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder.

De verdediging voerde aan dat de overlevering een ongerechtvaardigde inbreuk zou maken op het recht op family life, zoals bedoeld in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, omdat de vrouw van de opgeëiste persoon zwanger is en haar gezondheid niet goed is. De officier van justitie stelde echter dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon geen weigeringsgrond opleveren en dat de overlevering gerechtvaardigd is.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering een gerechtvaardigde inbreuk is op het recht op family life en dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden niet voldoende onderbouwd waren om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751233-20
RK nummer: 21/1544
Datum uitspraak: 8 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 november 2019 door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 februari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor onderzoeksdetentie, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Münster(Duitsland) op 6 september 2019, nr. 23 Gs 4015/19, 210 Js 518/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie te Münster (Duitsland) heeft op 30 november 2021 de volgende garantie gegeven:
Verzekerd wordt dat de vervolgde persoon, in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondesrepubliek Duitsland, op basis van de geldige lezing van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan in de Europese Unie (pbl. L 327 van 05-12-2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging naar Nederlands zal worden overgedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 7 Handvest: recht op family life

De raadsvrouw heeft primair een beroep gedaan op de evenredigheid van het EAB en daartoe aangevoerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het recht op
family lifezoals bedoeld in artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De vrouw van de opgeëiste persoon is zwanger en over een maand uitgerekend. De zwangerschap verloopt echter niet zonder complicaties en haar gezondheid is slecht. Gelet op deze omstandigheden moet de overlevering worden geweigerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon aan de orde kunnen zijn bij de feitelijke overlevering, maar geen weigeringsgrond opleveren. Het recht op
family lifeis inderdaad gewaarborgd in artikel 7 Handvest, maar een overleveringsprocedure is een gerechtvaardigde inbreuk op dat recht. De overlevering kan worden toegestaan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op artikel 52, eerste lid Handvest, overlevering een gerechtvaardigde inbreuk is op het recht op
family life.Het verweer dat deze inbreuk het EAB onevenredig zou maken, is niet onderbouwd. De door de raadsvrouw aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon leiden niet zonder meer tot het oordeel dat sprake is van een onevenredig EAB. De beperking in het recht op
family lifelevert naar het oordeel van de rechtbank daarom geen beletsel op voor de overlevering.
Het verweer wordt verworpen.

7.Aanhoudingsverzoek

Standpunten
De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de behandeling van de overleveringszaak moet worden aangehouden, omdat er door de Duitse advocaat in deze zaak een intrekkingsverzoek is gedaan bij de Duitse rechtbank. Er wordt binnen 4 weken een beslissing op dat verzoek verwacht. Het resultaat van die procedure moet worden afgewacht, omdat er dan concreet zicht is op een eventuele intrekking van het EAB. Ook gelet op de zwangerschap van de vrouw van de opgeëiste persoon en de in dat licht aangevoerde omstandigheden zou de zaak – nu dat een reden is om de feitelijke overlevering op grond van artikel 35 OLW uit te stellen – moeten worden aangehouden.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de aanhouding en daartoe aangevoerd dat er vooralsnog sprake is van een geldig EAB en Duitsland kennelijk de overlevering van de opgeëiste persoon wenst. Er is geen reden om daar aan te twijfelen. De persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon kunnen inderdaad meespelen bij de feitelijke overlevering, maar leveren geen reden op tot aanhouding van de zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de vordering ex artikel 23 OLW van de officier van justitie nog steeds een geldig EAB ten grondslag ligt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de wens van de Duitse autoriteiten dat de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, en ziet dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van het namens de opgeëiste persoon in Duitsland gedane verzoek tot intrekking van het EAB. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat een beslissing om de feitelijke overlevering op te schorten in de Overleveringswet niet bij de rechtbank is neergelegd.
Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amstgericht Münster(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.