ECLI:NL:RBAMS:2022:2264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
13/752174-19, RK 21/1025
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot handel in verdovende middelen

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Hamburg. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 19 februari 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1974, heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit en is beschuldigd van handel in verdovende middelen, een feit dat onder Duits recht strafbaar is en waarvoor een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd.

Tijdens de zitting op 22 februari 2022 heeft de opgeëiste persoon verklaard niet schuldig te zijn aan de beschuldigingen, maar heeft hij dit niet kunnen onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat er voldoende garanties zijn dat, indien hij in Duitsland wordt veroordeeld, hij zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de weigeringsgrond in artikel 13 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de Duitse autoriteiten de vervolging hebben ingesteld en de verdovende middelen bestemd waren voor Duitsland.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752174-19
RK nummer: 21/1025
Datum uitspraak: 8 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 februari 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 augustus 2019 door het
Amtsgericht Hamburg(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1974,
opgegeven verblijfsadres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 februari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hoogenraad, advocaat te Zoetermeer en door een tolk in de Turkse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot voorarrest, uitgevaardigd door het
Amtsgericht Hamburg(Duitsland) op 19 september 2018 (referentie 161 Gs 1024/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) heeft op 16 januari 2022 de volgende vraag aan de uitvaardigende autoriteit gesteld:
[opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA), and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). We kindly request this guarantee of return.
De officier van justitie in Hamburg heeft daarop per brief van 18 januari 2022 de volgende garantie afgegeven:
We guarantee that [opgeëiste persoon] will be allowed to carry out a sentence/punishment in the
Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Het onderzoek is aangevangen in Duitsland;
  • Hoewel Nederland zou kunnen vervolgen, hebben de Duitse autoriteiten kenbaar gemaakt de vervolging in te willen stellen met het uitvaardigen van een EAB;
  • De verdovende middelen zijn bestemd voor Duitsland;
  • De verdovende middelen zijn Duitsland ingevoerd;
  • De medeverdachten worden in Duitsland vervolgd;
  • Het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens om voor deze feiten een vervolging in te stellen.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft daartoe aangevoerd dat – als er al sprake is van betrokkenheid van de opgeëiste persoon – Nederland als pleegplaats van de feiten wordt vermeld in het EAB.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is niet toereikend om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Hamburg(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.