ECLI:NL:RBAMS:2022:2260

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
13/231982-21 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man voor poging tot doodslag na steekincident

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 28 augustus 2021 een steekincident heeft gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot 90 dagen jeugddetentie, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en 120 uur taakstraf. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, omdat de verdachte de situatie zelf had uitgelokt door provocerend gedrag. Tijdens de zitting op 12 april 2022 werd vastgesteld dat de verdachte met een mes in de borststreek van het slachtoffer had gestoken, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, het pakken van een mes en het steken, wezenlijk gericht waren op het doden van het slachtoffer, wat de kans op de dood aanzienlijk verhoogde. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een normoverschrijdende gedragsstoornis en een licht verstandelijke beperking, en besloot het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en behandeling voor zijn gedragsproblemen. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen van in totaal €914,99, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/231982-21 (Promis)
Datum uitspraak: 26 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat, mr. C.A. Bouw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich op 28 augustus 2021 heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer] door met een mes in de borststreek te steken en/of snijden. Subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat poging tot doodslag kan worden bewezen. Op basis van de aangifte en de letselverklaring kan worden bewezen dat verdachte met een mes heeft gestoken in de borststreek van aangever. Het steken met een mes in de borststreek leidt tot een aanmerkelijke kans op de dood, omdat in de borstkas vitale organen liggen. Met zijn handelen heeft verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zou kunnen overlijden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft gestoken. Niemand heeft een stekende beweging of een mes gezien. Ook op de camerabeelden is dit niet waargenomen. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat aangever gewond is geraakt op het moment dat hij verdachte aanviel doordat hij zelf, terwijl het mes nog in de jaszak van verdachte zat, in het mes is gelopen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen in bijlage II het volgende vast.
Op 28 augustus 2021 ontstond op de openbare weg in Amsterdam een conflict tussen verdachte en aangever, waarbij verdachte een mes heeft gepakt. Aangever heeft verklaard dat verdachte een draaiende zwaai in zijn rib gaf en dat hij een prik voelde. Op basis van de letselrapportage en de verklaring van aangever kan worden vastgesteld dat aangever als gevolg van het incident een steekverwonding van 1,5 centimeter breed in zijn borstkas heeft opgelopen. De steekwond was 3 centimeter diep en bevond zich 2 centimeter onder het hart. Gelet op de aangifte, de verklaring van verdachte en de letselrapportage acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever met een mes in de borststreek heeft gestoken. Dat aangever de steekverwonding op een andere wijze heeft opgelopen – zoals betoogd door de verdediging – is niet aannemelijk geworden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in de borststreek kan leiden tot ernstig letsel, dat de dood kan veroorzaken. In de borstkas zitten vitale organen. De kans op de dood is bij het steken met een mes in de borstkas dan ook aanmerkelijk. De gedragingen van verdachte – het mes pakken en vervolgens daarmee steken – kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangever dat verdachte de kans op zijn dood ook bewust heeft aanvaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 28 augustus 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de borststreek van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte is meerdere keren door aangever geslagen en hij werd tegen een paal gedrukt. Als gevolg van het handelen van aangever verkeerde verdachte in de veronderstelling dat hij in elkaar geslagen zou worden. Doordat verdachte tegen een paal werd gedrukt was verdachte niet in staat om aan de dreigende situatie te ontsnappen of weg te lopen. De raadsman stelt zich dan ook op het standpunt dat verdachte onder deze omstandigheden in redelijkheid kon menen dat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Daarmee is aan de subsidiariteitseis voldaan. Ook aan de proportionaliteitseis is voldaan, omdat het handelen van verdachte in redelijke verhouding stond tot de ernst van het dreigende gevaar dat hij door het handelen van aangever in elkaar geslagen zou worden. Daarbij heeft de raadsman benadrukt dat aangever langer, forser en breder gebouwd is dan verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij als gevolg van het handelen van aangever in paniek verkeerde. Hij was bang dat hij door het geweldgebruik van aangever in het ziekenhuis zou belanden. Vanuit die gemoedstoestand heeft verdachte naar eigen zeggen een mes gepakt.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer moet worden verworpen, omdat niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Hoewel aangever de confrontatie niet uit de weg is gegaan en aannemelijk is geworden dat verdachte werd geduwd en geslagen door aangever, stond het handelen van verdachte niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. De officier van justitie heeft verder betoogd dat verdachte weg had kunnen lopen.
Niet kan worden aangenomen dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Een beroep op noodweerexces kan daarom ook niet slagen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Noodweer(exces)
Op basis van de verklaring van aangever is aannemelijk geworden dat verdachte aangever heeft uitgescholden en provocerende opmerkingen heeft gemaakt. Vervolgens is verdachte, zo blijkt uit de in het strafdossier beschreven en op de zitting getoonde camerabeelden, de straat overgestoken en met zijn arm naar voren gestrekt op aangever afgelopen. Verdachte werd toen vrijwel direct – fysiek – aangevallen door aangever. Verdachte werd tegen een paal gedrukt en kreeg klappen tegen zijn hoofd, waarna aangever verdachte weer losliet. Vervolgens heeft verdachte aangever met een mes gestoken.
De gedragingen van verdachte voorafgaand aan het geweldgebruik door aangever moeten – in de kern bezien en naar de uiterlijke verschijningsvorm – worden aangemerkt als provocerend en gericht op een confrontatie met aangever. Hoewel verdachte zich tegen de daaropvolgende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door aangever kon en mocht verdedigen, komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe, omdat verdachte de situatie door provocatie zelf heeft uitgelokt (culpa in causa). Daarbij komt dat niet aannemelijk is geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging. Het handelen van verdachte stond niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Het steken met een mes in de borststreek is een disproportionele reactie op een aanval die bestond uit het slaan met blote handen en tegen een paal gedrukt worden.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Voor zover verdachte heeft willen betogen dat zijn handelen het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding, slaagt dit verweer niet. Zoals hiervoor is overwogen is sprake van culpa in causa, zodat verdachte ook geen geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
Ook het impliciete beroep op noodweerexces wordt verworpen.
5.3.2.
Toerekenbaarheid
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen en conclusies van psycholoog S. Crombag, zoals neergelegd in de Pro Justitia rapportage van 7 december 2021.
De psycholoog heeft, zakelijk weergegeven, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een normoverschrijdende gedragsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is sprake van een licht verstandelijke beperking. Op het moment dat verdachte zich onheus bejegend voelt, zijn de vaardigheden van verdachte om zijn gedrag aan te passen en de gevolgen van zijn handelen te overzien beperkt. Er lijkt sprake van een beperkte morele ontwikkeling. De gedragskeuzes van verdachte werden ten tijde van het tenlastegelegde door deze factoren beïnvloed. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde, bij een bewezenverklaring, in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt de conclusies van de psycholoog op grond van de onderbouwing ervan en volgt het advies dat het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
5.3.3.
Conclusie
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezenverklaarde.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte – met toepassing van het volwassenenstrafrecht – zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De officier van justitie heeft, gelet op de ernst van het feit, benadrukt dat niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft vastgezeten. Daarom heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte ook een taakstraf van 200 uur op te leggen.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur en de hoogte daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een mes in de borststreek van het slachtoffer te steken. Uit de vordering van de benadeelde partij en de slachtofferverklaring ter terechtzitting blijkt dat het steekincident – zowel lichamelijk als psychisch – een grote impact op het slachtoffer heeft (gehad). Bij het zien van zijn litteken wordt het slachtoffer nog steeds aan het steekincident herinnerd. Het slachtoffer heeft ander werk gezocht, omdat hij zich angstig en onveilig voelt op straat. Ook heeft het slachtoffer nog steeds last van slaapproblemen. Het is niet aan verdachte te danken dat zijn handelen niet daadwerkelijk heeft geleid tot een fatale afloop. Het slachtoffer heeft zelf de hulpdiensten kunnen inschakelen toen hij onwel werd waardoor er tijdig medisch kon worden ingegrepen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar de door psycholoog S. Crombag opgestelde Pro Justitia rapportage van 7 december 2021 en het door reclasseringswerker W. van de Weg opgestelde adviesrapport van Reclassering Nederland van 22 maart 2022. De rechtbank leidt hieruit af dat
verdachte een vrijwel kritiekloze en zelfoverschattende houding heeft. Verdachte denkt voornamelijk vanuit zichzelf en legt de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag makkelijk bij een ander neer. Verdachte heeft weinig empathie of berouw getoond richting het slachtoffer in deze zaak. Volgens de behandelaar van verdachte, de heer [naam behandelaar] , blijkt uit het tenlastegelegde dat het gedrag van verdachte onvoorspelbaar is.
Vorig jaar heeft verdachte zelf hulp gezocht bij de GGD, zodat hij hulp zou krijgen bij het vinden van passende huisvesting. Sindsdien is een positieve ontwikkeling zichtbaar in het leven van verdachte. Verdachte volgt nu een behandeling bij Inforsa, waarbij de focus ligt op het verkrijgen van passende huisvesting. Daarnaast wordt aandacht besteed aan zijn agressie- en middelenproblematiek. Verdachte houdt zich aan de voorwaarden die aan hem zijn opgelegd in het kader van zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis. Verschillende hulpverlenende instanties hebben aangegeven dat verdachte intrinsiek gemotiveerd lijkt te zijn geraakt voor het verkrijgen van hulpverlening. Sinds een aantal maanden is verdachte gestopt met het gebruik van cannabis en hij heeft een relatie gekregen, hetgeen een positieve invloed heeft op het leven van verdachte. Dat zijn allemaal zeer positieve ontwikkelingen.
Volgens de psycholoog loopt het sociaal emotionele ontwikkelingsniveau van verdachte achter op dat van zijn leeftijdsgenoten. Verdachte is gebaat bij een behandeling die is gericht op het verbeteren van zijn zwakke handelingsvaardigheden. Verdachte stelt zich open voor gedragsverandering en is ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding door volwassenen. Op dit moment heeft vooral zijn behandelaar, de heer [naam behandelaar] , een positieve invloed op verdachte.
Gelet op de psychische problematiek van verdachte en de hierboven genoemde omstandigheden wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij dat advies is het wegingskader Adolescenten Straf Recht gehanteerd. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening, middelcontrole en aan het verkrijgen en behouden van passende dagbesteding.
Uit het strafblad van verdachte van 7 maart 2022 komt naar voren dat dit niet de eerste keer is dat verdachte geweld heeft gebruikt. Op 30 augustus 2018 is aan verdachte, onder andere vanwege het plegen van een straatroof, een werkstraf van 120 uren opgelegd.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde meerderjarig. Voor een jongvolwassen verdachte onder de 23 jaar kan ook het jeugdstrafrecht (het zogenaamde “adolescentenstrafrecht”) worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De rechtbank onderschrijft de adviezen van de psycholoog en de reclassering en maakt de conclusies uit het rapport van de psycholoog en het reclasseringsrapport tot de hare. Het jeugdstrafrecht zal worden toegepast.
De straffen
Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Als strafverminderend wordt meegewogen dat het slachtoffer zich niet onbetuigd heeft gelaten en geweld heeft gebruikt jegens verdachte. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou rechtvaardigen, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie langer dan het voorarrest heeft geduurd de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte zouden doorkruisen. Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte de kans te krijgen om met de juiste hulp en ondersteuning een delictvrij bestaan op te bouwen.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen opleggen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 87 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast legt de rechtbank een werkstraf van 120 uren op

7.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.014,99 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
De advocaat van de benadeelde partij, mr. C.A. Bouw, heeft de vordering van de benadeelde partij op de zitting toegelicht en verzocht om de gevorderde materiële schade die ziet op toekomstige medische kosten (€ 600,00) niet-ontvankelijk te verklaren.
7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade en de gevorderde materiële schade die ziet op schade aan kleding (€29,99) en schade wegens verbruikt eigen risico (€385,00) moet worden toegewezen. Zij heeft gevorderd om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële schade die ziet op toekomstige medische kosten (€ 600,00).
Het te vergoeden bedrag moet, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, worden toegewezen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Vanwege de bepleite vrijspraak heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Toewijsbare schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht wegens schade aan kleding (€29,99) en verbruikt eigen risico (€385,00). De gevorderde materiële schade die ziet op deze schadeposten zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Bij het bepalen van de hoogte van dit bedrag heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het feit dat de benadeelde partij zich niet onbetuigd heeft gelaten en zelf geweld heeft gebruikt. Dit bedrag zal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2021, worden toegewezen.
Niet-ontvankelijke schade
De benadeelde partij zal voor het overige in zijn vordering die ziet op materiële schade vanwege toekomstige medische kosten (€ 600,00) en in de rest van zijn vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze schade onvoldoende onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het
niet-ontvankelijke deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, zodat de benadeelde partij de opgelopen schade niet zelf hoeft te innen en de schade ook vergoed krijgt als verdachte die niet kan betalen.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van in totaal € 914,99 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan (28 augustus 2021).
Bij gebreke van betaling en verhaal zal géén gijzeling worden toegepast.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77c, 77g, 77m, 77n, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
87 (zevenentachtig) dagenvan deze jeugddetentie
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt op afspraken met Reclassering Nederland, Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
- zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verblijft in Cordaan of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan controle van het gebruik van cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- wordt verplicht zich in te zetten voor het verkrijgen en behouden van een passende dagbesteding. Inmiddels is een WPI-traject gestart. Veroordeelde blijft op deze afspraken komen.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken;
- zich meldt bij voornoemde reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in 77aa, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van
€ 414,99 (vierhonderdveertien euro en negenennegentig eurocent)aan vergoeding van materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 914,99 (negenhonderdveertien euro en negenennegentig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. K. Duker en R.H.G. Odink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Middelburg en K.P.M. Smeets, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2022.