ECLI:NL:RBAMS:2022:2252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
13.751863-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schorsing van de overleveringsdetentie na toestemming voor overlevering aan Duitsland

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam in raadkamer een verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen. De opgeëiste persoon, die in Duitsland wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van meerdere kilo’s MDMA, is in Nederland gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van vluchtgevaar, aangezien de overlevering aan Duitsland is toegestaan en de opgeëiste persoon mogelijk een aanzienlijke gevangenisstraf boven het hoofd hangt. De rechtbank oordeelt dat de duur van de overleveringsdetentie op dit moment niet buitensporig lang is, ondanks een lopende cassatieprocedure in Nederland die een beletsel vormt voor de feitelijke overlevering. De officier van justitie heeft aangegeven dat er gewerkt wordt aan een voorlopige terbeschikkingstelling (VTBS), die naar verwachting binnen afzienbare termijn kan worden geëffectueerd. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon noodzakelijk is om op termijn zijn voorlopige terbeschikkingstelling of feitelijke overlevering te realiseren. Het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie is derhalve afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751863-22
RK nummer: 22/2058
BESLISSING
De raadkamer van deze rechtbank heeft kennis genomen van het op 15 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie uit hoofde van de Overleveringswet (OLW) van:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 1980,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon betrekking hebben.
Gelet op de behandeling in raadkamer op 22 april 2022, waar zijn gehoord de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam.
De raadsvrouw heeft het verzoekschrift toegelicht.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat uit het Europees Arrestatiebevel en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon sprake is van groot vluchtgevaar.
De rechtbank overweegt het volgende.
Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel het voortduren van de overleveringsdetentie.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: het Hof) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474 (
Lanigan)), waarin het Hof overweegt dat in artikel 52, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest zijn neergelegd, aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
In dit verband is mede relevant dat de rechtbank de overleveringsdetentie op grond van artikel 6 van het Handvest alleen mag laten voortduren, indien de overleveringsprocedure op voldoende voortvarende wijze is gevoerd en de hechtenis bijgevolg niet buitensporig lang duurt (
Lanigan, punt 58). Om dit te beoordelen moet de rechtbank rekening houden “met alle factoren die relevant zijn om te beoordelen of de duur van de procedure gerechtvaardigd is, met name het eventuele stilzitten van de autoriteiten van de betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de mate waarin de gezochte persoon aan die duur heeft bijgedragen. Ook de straf die tegen diezelfde persoon is uitgesproken of die hij kan oplopen wegens de feiten die ten grondslag lagen aan de uitvaardiging van het tegen hem gerichte Europees aanhoudingsbevel, alsook het bestaan van vluchtgevaar moeten in aanmerking worden genomen” (
Lanigan, punt 59). Bovendien moet de overleveringsdetentie het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/16 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosi en Căldăraru), punt 101).
De opgeëiste persoon wordt in Duitsland verdacht van betrokkenheid bij een ernstig strafbaar feit, te weten de invoer van meerdere kilo’s verdovende middelen (MDMA), zodat hem mogelijk een aanzienlijke gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Dit leidt op zich al tot de conclusie dat van vluchtgevaar sprake is. Het vluchtgevaar wordt daarnaast vergroot door de beslissing van de rechtbank om de overlevering toe te staan.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van de opgeëiste persoon op dit moment nog geen sprake van een buitensporig lange duur van de overleveringsdetentie, zodat de schorsing daarvan nog niet aan de orde is. Weliswaar is er op dit moment een beletsel voor de feitelijke overlevering in verband met een lopende cassatieprocedure in Nederland, maar de officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat er wordt gewerkt aan een voorlopige terbeschikkingstelling (VTBS). De verwachting is dat de VTBS binnen afzienbare termijn geëffectueerd kan worden.
Dit leidt tot de conclusie dat de vrijheidsbeneming van deze opgeëiste persoon nadat de overlevering is toegestaan, in de onderhavige zaak noodzakelijk is als bedoeld in artikel 52 lid 1 Handvest teneinde op termijn zijn voorlopige terbeschikkingstelling of feitelijke overlevering te realiseren en het voortduren van de overleveringsdetentie zich daarom op dit moment nog verdraagt met artikel 6 van het Handvest.
Het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie zal worden afgewezen.
BESLISSING:
Wijst afhet verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]voornoemd.
Deze beslissing is genomen op 22 april 2022 door:
mr. O.P.M. Fruytier, rechter
in tegenwoordigheid van M.S. Schenker , griffier.