ECLI:NL:RBAMS:2022:2209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
13/089248-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met braak in vereniging, lagere straf opgelegd door overschrijding van redelijke termijn en toepassing van artikel 63 Sr

Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met braak in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 9 maart 2020, waarbij de verdachte samen met een mededader een cilinderslot van een meterkast heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Tijdens de zitting op 5 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. S. Kurniawan-Ayre, de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. R. van Viersen, hun verweer hebben gevoerd.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de mededader beoordeeld, evenals de camerabeelden die hun aanwezigheid bij de woning bevestigden. Ondanks de verklaring van de verdachte dat hij als slotenmaker aanwezig was, oordeelde de rechtbank dat deze verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat het medeplegen van diefstal met braak bewezen kon worden, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader.

Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, en het reclasseringsrapport dat een lage recidiverisico aangaf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast werden de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en werd de benadeelde partij, [persoon 1], een schadevergoeding toegewezen voor materiële schade, maar niet voor immateriële schade, omdat deze niet voldoende onderbouwd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/089248-20 (Promis)
Datum uitspraak: 19 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R. van Viersen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 9 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijk toeëigening heeft weggenomen een (deel van een) cilinderslot van een meterkast, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1], terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/ hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft een plausibele verklaring voor zijn aanwezigheid in de woonflat. Hij had namelijk een opdracht als slotenmaker en had uit hoofde van zijn beroep ook het aangetroffen gereedschap bij zich.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsman niet en overweegt hiertoe als volgt.
Op 9 maart 2020 tussen 15.00 uur en 15.22 uur is verdachte met [persoon 2] in een appartementencomplex op de [adres 2] in Amsterdam. Verdachte komt samen met [persoon 2] in een Renault Kangoo aan. Verdachte probeert de centrale voordeur open te flipperen. Wanneer dit niet lukt trapt [persoon 2] tegen de deur waarna deze opengaat. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en [persoon 2] meerdere keren heen en weer lopen tussen de woonflat en de auto, waarbij de centrale toegangsdeur steeds wordt opengetrapt. Ook is te zien dat verdachte een keer met iets onder zijn jas naar de auto loopt. Op een gegeven moment loopt verdachte met een boormachine de woonflat in en even later loopt [persoon 2] met de boormachine in zijn hand weer terug naar de auto. Daarna vertrekken verdachte en [persoon 2] samen in de auto. In hetzelfde tijdsbestek dat verdachte en [persoon 2] in de woonflat aanwezig zijn is het cilinderslot van de meterkast behorend bij de woning van aangeefster [persoon 1] uit de deur gestolen. Korte tijd later wordt in de middenconsole van de auto onder andere een cilinderslot gevonden dat kort ervoor blijkt te zijn weggenomen uit de deur van de meterkast van aangeefster [persoon 1].
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niets weet van de diefstal en dat hij in het appartementencomplex was omdat hij daar een klus had als slotenmaker. Verdachte zou daar een opdracht hebben uitgevoerd voor een persoon die zich had buitengesloten. Die verklaring acht de rechtbank echter ongeloofwaardig. Verdachte heeft die verklaring allereerst op geen enkele wijze nader onderbouwd, terwijl dat (zeker ten tijde van de controle en het verhoor door de politie) eenvoudig had gekund door bijvoorbeeld de contactgegevens of het adres van de klant aan de politie te verstrekken. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat verdachte aanvankelijk bij de politiecontrole tegen verbalisanten heeft verklaard dat hij bij een opdracht alleen een postcode krijgt en dat hij daar dan heen gaat om te kijken of er iemand buiten op hem staat te wachten. Verdachten verschaffen zich echter direct na aankomst toegang tot het pand door de centrale toegangsdeur te flipperen en open te trappen. Dit is tegenstrijdig met de verklaring van verdachte aangezien hij blijkens die verklaring op dat moment nog helemaal niet wist of en zo ja waar hij dan precies in dit pand moest zijn. Tot slot is ook de reden van de aanwezigheid van [persoon 2] bij de vermeende slotenmakerklus onduidelijk gebleven.
Onder voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het medeplegen van diefstal met braak kan worden bewezen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm duiden voornoemde handelingen op een nauwe en bewuste samenwerking tussen de beide verdachten. Dat de rechtbank niet precies kan vaststellen wie welke specifieke handelingen met betrekking tot het wegnemen van het cilinderslot heeft verricht doet daaraan niet af.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 9 maart 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijk toeëigening, heeft weggenomen een (deel van een) cilinderslot van een meterkast, toebehorende aan [persoon 1], terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
8.2.
Het standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Subsidiair dient bij een strafoplegging rekening te worden gehouden met de stabiele situatie waarin verdachte zich nu bevindt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan de diefstal van een cilinderslot door middel van braak. Deze diefstal heeft plaatsgevonden in een appartementencomplex. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners en schade veroorzaakt voor de aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, in aanmerking genomen.
In een zaak als onderhavige geldt als uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In deze zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 9 maart 2020. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 19 april 2022 – ligt een periode die de redelijke termijn met ruim één maand overschrijdt. Dit betreft een geringe overschrijding van de redelijke termijn. Dit tijdsverloop is niet aan de verdediging toe te rekenen, terwijl het ook niet kan worden gerechtvaardigd door bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak.
Daarnaast heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Inforsa van 1 maart 2022, waarin – kort gezegd – staat dat verdachte nu stabiliteit in zijn leven kent, het recidiverisico als laag wordt ingeschat en hij geen pro-criminele houding heeft.
Tot slot houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het gegeven dat artikel 63 Sr van toepassing is in verband met een eerdere veroordeling na dit feit.
Alles afwegend vindt de rechtbank een taakstraf van 50 uren passend en geboden.
8.4
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1) 1 STK Jas; opdruk 24/7 slotenservice inspectie
2) 1 STK Slotentrekker
3) 1 STK inbussleutel set
4) 1 STK Boormachine
5) 1 STK plastic flipperkaart
6) 1 STK Schroevendraaier
7) 1 STK Papier
8) 1 STK Cilinder Slot
9) 1 STK Schroevendraaier
10) 1 STK Slotentrekker
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen verbeurd moeten worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwerpen moeten worden teruggegeven aan verdachte, gelet op de bepleitte vrijspraak.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
8.5
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 48,96,- aan vergoeding van materiële schade en € 300,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadevergoeding in zijn geheel kan worden toegewezen met hoofdelijkheid en dat de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van €250,- moet worden toegewezen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden afgewezen, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair zou alleen de materiële schade in aanmerking voor vergoeding moeten komen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2020, hoofdelijk en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank ziet in deze zaak echter geen aanleiding om de immateriële schadevergoeding toe te wijzen. De vordering is wat betreft de concrete gevolgen voor de benadeelde partij slechts in beperkte mate onderbouwd. De gestelde schade is echter niet onderbouwd met stukken, zoals een verslag van een huisarts of een psycholoog. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Voor dit gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 50 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Verklaart verbeurd:
1) 1 STK Jas; opdruk 24/7 slotenservice inspectie
2) 1 STK Slotentrekker
3) 1 STK inbussleutel set
4) 1 STK Boormachine
5) 1 STK plastic flipperkaart
6) 1 STK Schroevendraaier
7) 1 STK Papier
8) 1 STK Cilinder Slot
9) 1 STK Schroevendraaier
10) 1 STK Slotentrekker
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 48,96,- (achtenveertig euro en zesennegentig eurocent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (9 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 48,96,- (achtenveertig euro en zesennegentig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (zijnde 9 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van één dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en N. Aandewiel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 april 2022.
Bijlage
[...]