ECLI:NL:RBAMS:2022:2200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
13/324207-21 (A) en 13/045597-22 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot doodslag, mishandeling en voorhanden hebben vervalst paspoort

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, mishandeling van zijn levensgezel en het voorhanden hebben van een vervalst paspoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 november 2021 in Amsterdam met een mes in de schouderstreek en linkerzij van zijn levensgezel heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Daarnaast heeft hij haar gedurende een langere periode mishandeld door haar met vuisten te stompen, te trappen en met een ovenschaal op haar hoofd te slaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/324207-21 (A) en 13/045597-22 (B) (gev. ttz.) (Promis)
Datum uitspraak: 22 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] ([geboorteland 1]) op [geboortedag 1] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.C. Stoop naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A
1. poging tot doodslag, althans poging tot zware mishandeling van [persoon] op
30 november 2021 in Amsterdam, door met een mes tegen haar keel en in haar schouderstreek en linkerzij te steken en/of snijden.
Subsidiair is dit ten laste gelegd als een mishandeling van zijn levensgezel;
2. mishandeling van zijn levensgezel [persoon] tussen 12 september 2020 en
30 november 2021 in Amsterdam, door meermalen met kracht met vuisten tegen haar hoofd en buik te stompen, tegen haar lichaam te trappen, aan haar haren te trekken, een ovenschaal op haar hoofd stuk te slaan en met zijn voet op haar hoofd te staan;
ten aanzien van zaak B
voorhanden hebben van een Bulgaars paspoort op 30 november 2021 in Amsterdam, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit vals of vervalst was.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A, onder 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen. Verdachte heeft op belangrijke punten wisselend en tegenstrijdig verklaard, terwijl de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Dat op het in beslag genomen keukenmes geen menselijk bloed is aangetroffen doet daaraan niet af. Verdachte heeft met een groot keukenmes geprobeerd in de nek van aangeefster te steken en heeft vervolgens in haar schouderstreek en linkerzij gestoken. Daarmee heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zou komen te overlijden.
Ten aanzien van zaak A, onder 2
Ook de onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde mishandeling van zijn levensgezel kan volgens de officier van justitie worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak B ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van zaak A, onder 1
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar haar op schrift gestelde pleitnotitie, aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag althans poging tot zware mishandeling wegens het ontbreken van voorwaardelijk opzet. Dat verdachte aangeefster zou hebben geprobeerd te steken in de nek wordt niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat een aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster als gevolg van het snijden in de schouder en in de linkerzij zou overlijden. In de geneeskundige verklaring wordt het letsel omschreven als een oppervlakkige steek/snijwond in de linkerschouder en linkerflank. Daarnaast ontbreken ook de medische gegevens over de kracht waarmee is gestoken in haar romp en of zich op de plaats van het letsel vitale organen bevinden. Het is bovendien onduidelijk wat de daadwerkelijke grootte was van het mes, ook omdat op het in beslag genomen mes geen menselijk bloed is aangetroffen. Verder bevat het dossier
contra-indicaties om aan te nemen dat verdachte de kans op de dood bewust heeft aanvaard. Verdachte kan zich het steekincident niet herinneren en zowel verdachte als aangeefster hebben verklaard dat hij zeer geschrokken was toen hij de steekverwondingen zag.
Ten aanzien van zaak A, onder 2
Ten aanzien van de onder feit 2 aan verdachte ten laste gelegde mishandeling van zijn levensgezel heeft de raadsvrouw – in afwijking van haar pleitnotitie – geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van zaak B
Ook ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling van zijn levensgezel kunnen worden bewezen. Ook het in zaak B ten laste gelegde voorhanden hebben van een paspoort waarvan hij wist dat dit vervalst was, vindt de rechtbank bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van zaak A, onder 1
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op 30 november 2021 in Amsterdam met een mes in de schouderstreek en in de linkerzij van de romp van aangeefster heeft gestoken. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte in/tegen de keel van aangeefster heeft gestoken/gesneden en zal verdachte daarvan gedeeltelijk vrijspreken.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat verdachte haar nek vasthield met één hand, terwijl hij haar met het mes in zijn andere hand in de nek probeerde te steken. Omdat aangeefster tegenstribbelde heeft hij haar in de linkerschouder en de linkerzij van haar romp gestoken. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. Door met een mes in de richting van de nek en vervolgens in de linkerschouder en de linkerzij van de romp van aangeefster te steken heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangeefster. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat de nek, de schouders en de romp vitale onderdelen van het lichaam zijn, waarin zich belangrijke organen bevinden. Hoewel niet is gebleken wat de precieze grootte van het mes was, kan worden gesteld dat het op korte afstand met een mes in de romp van een persoon steken naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon dodelijk verwond wordt. De wijze waarop verdachte doelgericht met een mes heeft gestoken kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het overlijden van aangeefster. Verdachte heeft, door zo te handelen, die aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Dit geldt temeer aangezien verdachte tweemaal doelgericht op aangeefster heeft ingestoken. Dat verdachte heeft verklaard dat hij geen adequate herinnering meer heeft aan het (steek)incident, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de bewustheid van zijn handelen op dat moment. De rechtbank vindt de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook bewezen.
Ten aanzien van zaak A, onder 2 en zaak B
De rechtbank is van oordeel dat ook de aan verdachte in zaak A onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling van zijn levensgezel en het in zaak B ten laste gelegde bezit van een vervalst paspoort kunnen worden bewezen. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw, in samenhang met de (ten aanzien van zaak B bekennende) verklaring van verdachte, behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht – op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
1.
op 30 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon] opzettelijk van het leven te beroven, die [persoon] meermalen met een mes, in de schouderstreek en linkerzij van haar romp heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 12 september 2020 tot en met
30 november 2021 te Amsterdam, zijn levensgezel [persoon], telkens heeft mishandeld door meermalen met kracht met vuisten tegen haar hoofd en buik te stompen en door meermalen tegen haar lichaam te trappen en met kracht aan haar haren te trekken en door een ovenschaal op haar hoofd stuk te slaan en door met zijn voet op haar hoofd te staan;
Ten aanzien van zaak B
op 30 november 2021 te Amsterdam, een reisdocument als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Bulgaars paspoort met documentnummer [nummer] ten name van [naam], waarvan hij, verdachte, wist dat deze vervalst was, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met de oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten: een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van haar woonadres.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij een bewezenverklaring in overweging wordt genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortelijk feit, dat hij ter zitting spijt heeft betuigd en dat het bij hem in zaak B aangetroffen paspoort een ‘bijvangst’ is van de in zaak A ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde contactverbod heeft de raadsvrouw verzocht om een duidelijk kader te schetsen waarin het slachtoffer wel het geld naar verdachte kan overmaken dat zijn moeder aan hem wenst te verstrekken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich in zaak A schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft in de woning van het slachtoffer met een mes in de richting van haar nek en vervolgens in de schouderstreek en de linkerzij van haar romp gestoken, als gevolg waarvan zij twee wonden heeft opgelopen. Dit is een zeer ernstig feit en met deze handelingen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een gelukkige omstandigheid dat zij geen levensbedreigend letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel gedurende een langere periode, als gevolg waarvan het slachtoffer pijn en letsel heeft ondervonden. De rechtbank vindt het niet alleen strafverzwarend dat verdachte de partner was van het slachtoffer, de persoon van wie zij juist bescherming zou mogen verwachten, maar ook dat de incidenten in haar eigen woning hebben plaatsgevonden, de plek waar zij zich bij uitstek veilig en vertrouwd moet kunnen voelen. Verdachte heeft met zijn daad een ernstig gebrek aan respect voor het menselijk leven getoond en een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Het slachtoffer heeft zich gesteld als benadeelde partij en ter terechtzitting door middel van een verklaring aangegeven dat zij als gevolg van het steken door verdachte en de mishandeling gevoelens van angst en onveiligheid ervaart en dat zij kampt met slaapproblemen.
Daarnaast heeft verdachte zich in zaak B schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een paspoort, waarvan hij wist dat dit vervalst was. Verdachte heeft daarmee het vertrouwen geschonden dat moet kunnen worden gesteld in van overheidswege verstrekte (internationale) reisdocumenten.
De rechtbank gaat bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf uit van de in het landelijk overleg van de voorzitters van strafsectoren van de gerechten (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Ten aanzien van poging tot doodslag zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld. Ten aanzien van het opzettelijk toebrengen van middelzwaar dan wel zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen wordt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden tot 1 jaar gehanteerd. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat sprake is van een poging tot doodslag en dat de poging tot doodslag en de mishandeling plaatsvonden in de context van huiselijk geweld. Verder wordt in de LOVS oriëntatiepunten voor het bezit van een vals paspoort een gevangenisstraf van 2 maanden als uitgangspunt genomen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 1 maart 2022 van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 14 februari 2022. Uit dit rapport volgt dat de reclassering de relatie met aangeefster als risicofactor ziet en de instabiliteit op de overige leefgebieden mogelijk risico verhogend werkt. Het risico op recidive en letselschade wordt ingeschat als gemiddeld. Vanwege de onrechtmatige verblijfsstatus van verdachte wordt geen reclasseringstoezicht geadviseerd. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden en de mogelijkheid te onderzoeken om een contactverbod als algemene voorwaarde op te leggen.
De op te leggen straf
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat het in zaak A onder feit 1 primair bewezen verklaarde feit bij een poging is gebleven. De rechtbank ziet hierin aanleiding een deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank vindt de strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de oplegging van een contact- en locatieverbod noodzakelijk om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw, met name in de huiselijke sfeer, strafbare feiten te plegen. De rechtbank vindt daarom de vordering van officier van justitie passend en legt aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van het voorarrest, waarvan
6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden, te weten: een contact- en locatieverbod zoals hierna in rubriek 10 is geformuleerd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] heeft ter zitting – in afwijking van het schriftelijk verzoek tot schadevergoeding – € 770,- aan vergoeding van materiële schade en € 8.500,- aan vergoeding van immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade volledig kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Het totale bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden toegepast.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, gelet op de rechtspraak in overeenkomstige zaken, het bedrag moet worden gematigd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat aan de benadeelde partij door de in zaak A, onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft de kosten van het eigen risico over 2021 voor medische hulp en de (toekomstige) kosten van het eigen risico over 2022 voor een psychologisch traject voldoende onderbouwd. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 770,- (zegge: zevenhonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening.
Immateriële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door het onder de in zaak A, onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht wegens aantasting in de persoon. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade kan de rechtbank niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Maar de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, zijn in dit geval zo voor de hand liggend dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, [aanhef] kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 4.000,- (zegge: vierduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot het moment van algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, omdat verdachte jegens het slachtoffer [persoon], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak A bewezen verklaarde feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 4.770,- (zegge: vierduizend zevenhonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 45, 231, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten en het in zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A, onder 1
poging tot doodslag;
ten aanzien van zaak A, onder 2
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak B
een reisdocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vervalst is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maandenen beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer in zaak A zoeken of opnemen, te weten mevrouw [persoon], geboren op [geboortedag 2] 1989 in [geboorteplaats 2] ([geboorteland 2]), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
2. Veroordeelde zal zich niet bevinden op het woonadres van het voornoemde slachtoffer in zaak A, nu [adres], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
Voorwaarde daarbij is dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van
€ 770,- (zegge: zevenhonderdzeventig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 4.000,- (zegge: vierduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat
€ 4.770,- (zegge: vierduizend zevenhonderdzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele vergoeding, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 47 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling - van der Maarel, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en C.C.J. Maas-van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Tal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2022.
[...]

2.[...]

3.[...]

5.[...]

6.[...]