ECLI:NL:RBAMS:2022:2159

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5086
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de evenredigheid van een opgelegde waarschuwing bij te late melding van vakantie door een WW-gerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser, die aanvankelijk een fulltime baan had tot 1 juni 2021, ontving naast zijn salaris ook een aanvullende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Na de start van een nieuwe fulltime baan, heeft eiser op 5 juni 2021 een vakantie van 25 tot en met 27 mei 2021 te laat doorgegeven aan het UWV. Dit leidde tot een waarschuwing van het UWV, die eiser niet terecht vond en hiertegen in beroep ging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de vakantie niet tijdig te melden. Echter, de rechtbank oordeelt dat de opgelegde waarschuwing niet evenredig is in verhouding tot de omstandigheden van de zaak. Eiser had een fulltime dienstverband en was niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt tijdens zijn vakantie. De rechtbank weegt mee dat eiser in overleg met zijn werkgever de vakantie had opgenomen en zich niet gerealiseerd had dat hij dit ook aan het UWV moest doorgeven. De rechtbank concludeert dat de gevolgen van de waarschuwing voor eiser niet in verhouding staan tot het doel van de inlichtingenplicht, namelijk het tijdig vaststellen van het recht op uitkering.

Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit van het UWV en herroept het primaire besluit. Tevens wordt bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een waarschuwing opgelegd.
Bij besluit van 10 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser had een fulltime baan tot 1 juni 2021. Naast de inkomsten uit dit dienstverband, ontving hij aanvullend een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 1 juni 2021 begon eiser met een nieuwe fulltime baan. Op 5 juni 2021 heeft eiser aan verweerder doorgegeven dat hij van 25 tot en met 27 mei 2021 met vakantie was.
2. Verweerder heeft eiser een waarschuwing opgelegd in verband met het te laat doorgeven van een wijziging in zijn situatie en deze beslissing na bezwaar gehandhaafd.
Standpunt eiser
3. Eiser is het niet eens met de opgelegde waarschuwing. Hij heeft de vakantie besproken met zijn werkgever. Hij heeft zich niet gerealiseerd dat hij deze vrije dagen ook aan verweerder moest doorgeven.
Juridisch kader
4. De rechtbank heeft het juridisch kader opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5. Vast staat dat eiser zijn vakantie niet van tevoren aan verweerder heeft doorgegeven. Daarmee staat vast dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser vindt het opleggen van de waarschuwing in zijn geval niet evenredig. Verweerder heeft op de zitting gesteld dat hij op grond van zijn beleid kan afzien van het opleggen van een waarschuwing, maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser naast de inkomsten uit zijn fulltime dienstverband, een (relatief hoge) aanvullende WW-uitkering ontving en dat hij zijn verplichtingen op grond van de WW niet is nagekomen. Hij heeft namelijk zijn vakantie niet tijdig gemeld, aldus verweerder. Hij had dit nog in de eerste week na de vakantie schriftelijk kunnen melden, maar hij was twee dagen te laat. De waarschuwing is niet onevenredig volgens verweerder. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt en overweegt als volgt. Het doel van de inlichtingenplicht is het tijdig vaststellen van het recht op een uitkering zodat de uitkeringsgerechtigde niet met een (forse) nabetaling wordt geconfronteerd. Het van tevoren melden van de vakantie houdt verband met het feit dat de uitkeringsgerechtigde beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt en zich aan zijn sollicitatieverplichtingen moet houden. De rechtbank vindt het opleggen van een waarschuwing in het geval van eiser niet in verhouding staan tot voornoemde doelen. De rechtbank weegt daarbij de volgende omstandigheden mee. Eiser had een fulltime dienstverband tot 1 juni 2021 en aansluitend een nieuwe - beter betaalde - fulltime baan. Aan het eind van het eerste dienstverband heeft eiser in overleg met zijn werkgever drie dagen vakantie opgenomen, om te voorkomen dat de niet genoten vakantiedagen zouden worden uitbetaald. De rechtbank vindt het (overigens net als verweerder) voorstelbaar dat eiser zich bij twee aansluitende fulltime dienstverbanden niet heeft gerealiseerd dat hij deze paar dagen vakantie niet alleen bij zijn werkgever moest opgeven, maar ook aan verweerder moest melden. De rechtbank overweegt daarbij dat eiser door zijn fulltime baan al niet beschikbaar was voor de arbeidsmarkt en gelet op zijn aansluitende dienstverbanden zich aan zijn sollicitatieverplichting heeft gehouden. Onder deze bijzondere omstandigheden en gelet op de zeer korte duur van de vakantie acht de rechtbank de gevolgen voor eiser van de oplegde waarschuwing (bij een eventuele overtreding binnen twee jaar) niet in verhouding tot het doel van de inlichtingenplicht, namelijk het tijdig vaststellen van het recht op een uitkering.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een waarschuwing.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van een waarschuwing;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Werkloosheidswet
Artikel 25: inlichtingenplicht.
Artikel 26, eerste lid, onder j: de werknemer is verplicht de voorschriften op te volgen die het UWV stelt in verband met het genieten van vakantie tijdens de duur van de uitkering;
Artikel 27, 7e lid. Het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het derde of vierde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 25, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of ter zake van het zich niet houden aan een voorschrift als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, of artikel 26, eerste lid, onderdeel b of d, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.
Uitkeringsreglement WW 2015
Artikel 5. Melding van vakantie
1.De werknemer, die een aanvraag voor een werkloosheidsuitkering heeft gedaan en die voornemens is tijdens de duur van de uitkering met vakantie te gaan, doet voor de aanvang van die vakantie op het wijzigingsformulier mededeling van de voorgenomen duur van de vakantie en van de periode waarin deze zal plaatsvinden.
2. De werknemer doet onverwijld op het wijzigingsformulier mededeling aan het UWV van wijziging van de eerder opgegeven periode of duur van de vakantie.
Beleidsregel maatregelen UWV
Artikel 4. Waarschuwing in plaats van maatregel
1. Het UWV ziet af van het opleggen van een maatregel en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien wordt voldaan aan alle bij of krachtens de wet daaraan gestelde voorwaarden.
2. In afwijking van het eerste lid wordt bij het niet naleven van een termijngebonden verplichting een maatregel opgelegd indien de termijnoverschrijding groter is dan veertien kalenderdagen. Indien in de periode van veertien kalenderdagen een of meer werkdagen voorkomen waarop de kantoren van het UWV gesloten zijn, wordt die periode met even zo veel werkdagen verlengd.
Algemene wet bestuursrecht
Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.