ECLI:NL:RBAMS:2022:2135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
13/301290-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het bezit van hennep en witwassen van geldbedragen

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 35-jarige man, die op 26 november 2020 in Amsterdam-Centrum werd betrapt met ruim 11 kilo hennep en betrokken was bij het witwassen van een bedrag van 6.970 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van een hoeveelheid hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. Tijdens de zittingen op 10 maart 2021 en 4 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. N. Neij, de vordering ingediend, terwijl de verdachte niet aanwezig was op de laatste zitting. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes, in overweging genomen. De verdachte heeft betoogd dat hij geen wetenschap had van de hennep in de woning en dat het geld dat in zijn slaapkamer werd aangetroffen niet van hem was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de hennep en dat hij beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte het geldbedrag van 6.970 euro heeft witgewassen, terwijl hij geen verklaring had gegeven voor de herkomst van dit bedrag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 112 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast zijn er diverse geldbedragen en verdovende middelen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/301290-20.
Datum uitspraak: 21 april 2022.
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 10 maart 2021 en 4 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Neij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes, naar voren hebben gebracht.
Verdachte was niet aanwezig op de zitting van 4 april 2022.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 26 november 2020 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 11,75 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2:
hij op of omstreeks 26 november 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen van een voorwerp, te weten diverse geldbedragen, te weten 16.835,- euro en/of 370,- Engelse Pond en/of 102,- Amerikaanse Dollar en/of 100,- Canadese Dollar, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, althans van voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat medeplegen van het aanwezig hebben van 11,75 kilo hennep kan worden bewezen.
Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat medeplegen van witwassen van de 6.970 euro die in de woonkamer is aangetroffen kan worden bewezen. Voor het overige dient verdachte (partieel) te worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de raadsvrouw
Feit 1
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte geen wetenschap en beschikkingsmacht had ten aanzien van de hennep die is aangetroffen in de slaapkamer van [naam 1] (slaapkamer 1). Verdachte verbleef slechts enkele weken in de woning en kwam nooit in de slaapkamer van [naam 1] . Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij wel wist dat er hennep lag in de kasten van zijn eigen slaapkamer (slaapkamer 2). Hij had hier echter geen beschikkingsmacht over. De drugs waren niet van hem en hij had hier op geen enkele wijze zeggenschap over. Verdachte sliep alleen op de kamer met de kasten waarin [naam 1] hennep bewaarde.
Feit 2
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte ook van feit 2 dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft verklaard dat het in de woning aangetroffen geld niet van hem is, behalve het geld dat in zijn slaapkamer is aangetroffen. Ten aanzien van het bedrag dat in zijn slaapkamer is aangetroffen (omgerekend 2.000 euro) geldt dat geen sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden, gelet op de beperkte grootte van het bedrag. Verdachte heeft over de herkomst van dit bedrag verklaard dat hij personal shopper is en voor zijn werk door Europa reist. Voor het overige geld dat in de woning is aangetroffen, heeft verdachte geen verklaring. Hij kan geen verklaring geven over de herkomst van geld dat niet van hem is en hoeft dit ook niet, nu hij dit geld niet voorhanden heeft gehad.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
4.3.1.
Feit 1
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of verdachte de in de woning aangetroffen drugs ‘aanwezig heeft gehad’. Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
Verdachte heeft bij het verhoor bij de politie op 2 maart 2021 verklaard dat hij sinds een paar weken in de woning verbleef, dat hij gebruik maakte van slaapkamer 2 en dat hij wel eens heeft gezien dat er wiet in zijn kamer lag. De rechtbank leidt uit die verklaring af dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennep in slaapkamer 2. Ten aanzien van slaapkamer 1 overweegt de rechtbank als volgt. De politie heeft geverbaliseerd dat zij buiten al een sterke hennepgeur roken en dat buurtbewoners hebben verklaard dat zij continu een hennepgeur waarnamen. Verdachte wilde de verbalisanten in eerste instantie niet binnen laten toen zij voor de deur stonden. Pas na een half uur liet hij hen binnen. Toen de politie zoekend rondkeek in de woning, trapte verdachte in beide slaapkamers lades van kasten dicht, kennelijk met de bedoeling de daarin opgeslagen hennep aan het zicht van de verbalisanten te onttrekken. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte wetenschap moet hebben gehad van de hennep die in slaapkamer 1 is aangetroffen.
Vervolgens rijst de vraag of verdachte ook beschikkingsmacht had over de aangetroffen drugs. Verdachte verbleef ten tijde van de doorzoeking in een woning waarin een hoeveelheid softdrugs met een aanzienlijke straatwaarde opgeslagen was. Verdachte probeerde de politie buiten de woning te houden en trapte, terwijl de politie rondkeek in de woning, lades met daarin hennep dicht. Verdachte heeft verklaard dat hij reeds enkele weken in de woning verbleef. Uit voorgenoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte beschikkingsmacht had over de in de woning aangetroffen hennep. De rechtbank acht bewezen dat verdachte die hennep voorhanden had en gaat daarbij uit van een hoeveelheid van 11,3 kilo aan zakken hennep en 248,5 gram aan pinpacks en pinwoods. Van het onderdeel medeplegen zal verdachte partieel worden vrijgesproken. De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een of meer anderen.
4.3.2.
Feit 2
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte het in de woning aangetroffen geld voorhanden heeft gehad. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, dient de rechtbank te beoordelen of het geld van misdrijf afkomstig is.
In de woonkamer is een bedrag van 6.970 euro aangetroffen en in slaapkamer 1 een bedrag van 3.000 euro. Verder zijn in slaapkamer 2 een bedrag van 1.360 euro en diverse buitenlandse valuta aangetroffen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte beschikkingsmacht had over het geld dat in slaapkamer 1 is aangetroffen. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte het geld dat in de woonkamer en in slaapkamer 2 is aangetroffen voorhanden heeft gehad, nu verdachte tijdens zijn verblijf in de woning gebruik maakte van de woonkamer en van slaapkamer 2 en hij heeft verklaard dat het geld dat in slaapkamer 2 is aangetroffen van hem is.
Vervolgens rijst de vraag of het geld dat in de woonkamer en slaapkamer 2 is aangetroffen, van misdrijf afkomstig is. In dit kader is het volgende van belang.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier het geld niet direct in verband kan worden gebracht met een specifiek gepleegd misdrijf. De rechtbank zal daarom een toetsingskader hanteren dat uit vaste rechtspraak volgt. Witwassen kan pas bewezen worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen. [1]
Allereerst moet worden vastgesteld of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Toepassing toetsingskader
De rechtbank is van oordeel dat er zowel ten aanzien van het geld dat is aangetroffen in slaapkamer 2 als het geld dat is aangetroffen in de woonkamer een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestond. Het gaat immers om aanzienlijke geldbedragen die zijn aangetroffen in een woning waarin handelsvoorraden hennep, een vacumeermachine en een weegschaal lagen. Het geld in de woonkamer was bovendien gebundeld en in plastic verpakt.
Over de herkomst van het geld dat in slaapkamer 2 is aangetroffen, heeft verdachte verklaard dat hij dit van zijn vader heeft geleend en dat het bestemd is voor zijn werk als
personal shopper. Hij heeft verklaard dat hij voor zijn werk naar steden in het buitenland reist om kleding op te kopen en deze in Londen weer te verkopen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van het Openbaar Ministerie had gelegen om deze verklaring van verdachte te verifiëren. Nu dit is nagelaten, kan niet worden gesteld dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Van dit onderdeel van de tenlastelegging dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het geldbedrag van 6.970 euro dat in de woonkamer is aangetroffen, heeft verdachte geen verklaring afgelegd en daarmee het gerechtvaardigde vermoeden van witwassen dus niet weerlegd. Concluderend kan het niet anders dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het geldbedrag van 6.970 euro heeft witgewassen. Van het onderdeel medeplegen wordt verdachte vrijgesproken, nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat hij nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 26 november 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2:
op 26 november 2020 te Amsterdam een geldbedrag van 6.970,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 112 dagen, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht om een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijk deel. In het geval verdachte alleen veroordeeld zou worden voor het voorhanden hebben van het geld en de hennep die in zijn slaapkamer zijn aangetroffen, heeft de raadsvrouw betoogd dat een hogere straf dan de duur van het voorarrest niet passend is.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Dergelijke strafbare feiten veroorzaken overlast en leveren schade op voor de maatschappij. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de volksgezondheid. Voorts wordt door het gebruik en bezit van drugs de drugshandel gestimuleerd. Van drugshandel is algemeen bekend dat het een criminaliserend effect heeft op de samenleving. Daarbij komt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van 6.970 euro. Door zo te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van delicten niet kan worden ontnomen. Het witwassen van crimineel geld vormt ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Op het voorhanden hebben van 10.000 tot 25.000 gram softdrugs staat als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 6 maanden. Voor witwassen zijn er geen specifieke oriëntatiepunten vastgesteld.
De rechtbank overweegt dat verdachte met een hoeveelheid van ruim 11,5 kilo aan de onderkant van deze categorie valt. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
Alles overwegende, vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden. Bovendien acht de rechtbank het niet passend om verdachte opnieuw vast te zetten. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf voor de duur van 112 dagen opleggen, gelijk aan de termijn die verdachte al in voorlopig hechtenis heeft gezeten.

9.Beslag

9.1.
Verbeurdverklaring
De volgende inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden verbeurdverklaard. Zij zijn daarvoor vatbaar omdat zij aan verdachte toebehoren en met behulp van die voorwerpen het onder feit 2 bewezen geachte is begaan:
  • een geldbedrag van 1.820 euro (goednummer 6000610);
  • een geldbedrag van 5.150 euro (goednummer 6000627);
9.2.
Onttrekking aan het verkeer
De volgende inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het feit 1 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet:
  • 23 STK verdovende middelen (goednummer 6000585);
  • 4 STK verdovende middelen (goednummer 6000592);
  • 59 STK verdovende middelen (goednummer 6000593);
  • 21 STK verdovende middelen (goednummer 6000594);
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
ten aanzien van feit 2:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 112 (honderdtwaalf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • een geldbedrag van 1.820 euro (goednummer 6000610);
  • een geldbedrag van 5.150 euro (goednummer 6000627);
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 23 STK verdovende middelen (goednummer 6000585);
  • 4 STK verdovende middelen (goednummer 6000592);
  • 59 STK verdovende middelen (goednummer 6000593);
  • 21 STK verdovende middelen (goednummer 6000594);
Gelast de teruggave aan de beslagene van:
  • een geldbedrag van 1.360 euro (goednummer 6000612);
  • een geldbedrag van 5 euro (goednummer 6000615);
  • een geldbedrag van 4.000 euro (goednummer 6000622);
  • een geldbedrag van 135 euro (goednummer 6000623);
  • een geldbedrag van 1.000 euro (goednummer 6000624);
  • een geldbedrag van 3.500 euro (goednummer 6000625);
  • een geldbedrag van 401,30 (goednummer 6000614);
  • een geldbedrag van 81,46 euro (goednummer 6000616);
  • een geldbedrag van 62,14 euro (goednummer 6000617).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. M.J.M. Marseille en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 april 2022.

Voetnoten

1.Ontleend aan Gerechtshof Amsterdam, 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.