ECLI:NL:RBAMS:2022:211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
13/134736-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging en afgifte zorgmachtiging in strafzaak wegens poging tot zware mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 mei 2021 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een persoon, aangeduid als [slachtoffer]. Tijdens de zitting op 11 januari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R. Shahbazi, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met opzet het slachtoffer van het leven wilde beroven of dat hij zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte het slachtoffer had geslagen en getrapt, het niet vaststond dat dit had geleid tot de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank baseerde deze beslissing op camerabeelden en getuigenverklaringen.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij ten tijde van het delict leed aan een psychotische stoornis, veroorzaakt door cannabis- en alcoholgebruik. De rechtbank volgde het advies van de psychiater en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. Tevens werd er een zorgmachtiging afgegeven voor de duur van zes maanden. De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding gevorderd, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de vordering in het Pools was opgesteld zonder Nederlandse vertaling. De rechtbank legde de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van de benadeelde partij, ter hoogte van € 1.590,61, en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/134736-21
Datum uitspraak: 25 januari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het postadres [postadres] , gedetineerd in de [naam] .
Verdachte heeft ter terechtzitting opgegeven dat zijn geboorte staat geregistreerd op [geboortedag] 1981, maar dat zijn werkelijke geboortedatum [geboortedag] 1980 is.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn waarnemend raadsvrouw, mr. R. Shahbazi, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Amsterdam, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer hoofdkneuzingen) heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of het gezicht te schoppen en/of trappen en/of te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om, opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,(met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 mei 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal,(met kracht) tegen het hoofd en/of het gezicht te schoppen en/of te trappen en/of te slaan;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie en met de verdediging - niet bewezen wat primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe dat vast staat dat verdachte het slachtoffer heeft geslagen, waardoor hij ten val is gekomen, en dat hij daarna het slachtoffer heeft getrapt tegen het hoofd. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam en schoppen of trappen tegen het hoofd kan onder omstandigheden zwaar lichamelijk letsel of zelfs de dood tot gevolg hebben. Of dat het geval kan zijn zal onder andere afhangen van de kracht waarmee is geschopt en de plek op het hoofd die wordt geraakt. Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer een gat in zijn hoofd heeft. Niet is komen vast te staan dat dit gat in zijn hoofd is veroorzaakt door de door verdachte gegeven schop. Het is niet uitgesloten dat het gat in het hoofd is opgelopen door de val van het slachtoffer. De rechtbank kan op basis van het dossier ook overigens niet vaststellen dat de aanmerkelijke kans is ontstaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag. Uit de zich in het dossier bevindende letselverklaring blijkt niet van zwaar lichamelijk letsel, zodat ook het subsidiair tenlastegelegde niet kan worden bewezen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan worden bewezen. Zowel uit de camerabeelden als uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat verdachte, toen het slachtoffer op de grond lag, een trappende beweging tegen het hoofd van het slachtoffer maakte. [getuige] verklaart ook dat verdachte het slachtoffer keihard trapte, zodat de rechtbank er vanuit gaat dat verdachte met kracht heeft getrapt. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
op 22 mei 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met kracht tegen het hoofd heeft getrapt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is echter niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van 5 oktober 2021, opgemaakt door E. Vis-Wagemakers, psychiater in opleiding, onder supervisie van M.M. Sprock, psychiater. De deskundige heeft – kort gezegd – gerapporteerd dat verdachte wordt gediagnosticeerd met psychotische kenmerken in het kader van schizofrenie. Daarbij is sprake van een ernstige stoornis in cannabisgebruik en een licht tot matige stoornis in alcoholgebruik, beide in vroege remissie in een gereguleerde omgeving. Ten tijde van het tenlastegelegde was er sprake van een psychotisch toestandsbeeld en was verdachte onder invloed van cannabis en alcohol. Het middelengebruik heeft zijn impulsregulatie verder verstoord, waardoor verdachtes gedragskeuzes en gedragingen in zodanige mate zijn beïnvloed dat hem het tenlastegelegde in zijn geheel niet kan worden toegerekend. De deskundige adviseert onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een zorgmachtiging.
De rechtbank neemt deze conclusie over.
Het bewezen geachte kan verdachte derhalve wegens ziekelijke stoornis niet worden toegerekend
.Verdachte dient ter zake daarvan, zoals ook betoogd door de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift van de officier van justitie tot het afgeven van een zorgmachtiging, welk verzoekschrift gelijktijdig met deze strafzaak is behandeld, en heeft daar bij afzonderlijke beslissing van 25 januari 2022 op beslist en een zorgmachtiging afgegeven voor de duur van zes maanden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.255,40 aan vergoeding van materiële schade en € 22.000,-- aan vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze in de Poolse taal is opgesteld en zich in het dossier geen Nederlandse vertaling bevindt.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte schade heeft geleden. Zij overweegt dat de wetgever met de invoering van de zorgmachtiging als equivalent van het inmiddels vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht niet heeft bedoeld een wijziging ten nadele aan te brengen in de positie van de benadeelde partij in het strafproces [1] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij de schadevergoedingsmaatregel kan opleggen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 840,61 (achthonderd en veertig euro en eenenzestig eurocent) aan materiële schade en € 750,-- (zevenhonderd en vijftig euro) aan immateriële schade.

9.Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht..

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging terzake daarvan.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.590,61 (duizend, vijfhonderd en negentig euro en eenenzestig eurocent) te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 januari 2022.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.

Voetnoten