In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 mei 2021 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een persoon, aangeduid als [slachtoffer]. Tijdens de zitting op 11 januari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. D. Jironet-Loewe, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R. Shahbazi, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte met opzet het slachtoffer van het leven wilde beroven of dat hij zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte het slachtoffer had geslagen en getrapt, het niet vaststond dat dit had geleid tot de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank baseerde deze beslissing op camerabeelden en getuigenverklaringen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet strafbaar was, omdat hij ten tijde van het delict leed aan een psychotische stoornis, veroorzaakt door cannabis- en alcoholgebruik. De rechtbank volgde het advies van de psychiater en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. Tevens werd er een zorgmachtiging afgegeven voor de duur van zes maanden. De benadeelde partij, [slachtoffer], had een schadevergoeding gevorderd, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de vordering in het Pools was opgesteld zonder Nederlandse vertaling. De rechtbank legde de verdachte een schadevergoedingsmaatregel op ten behoeve van de benadeelde partij, ter hoogte van € 1.590,61, en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op.