In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 10 april 2021 een verzoek om inzage ingediend bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NTCV), maar er was geen tijdig besluit genomen. De rechtbank ontving op 6 augustus 2021 een beroepschrift van de eiser, waarin hij het niet tijdig nemen van een besluit aanvocht. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit was het gevolg van het niet betalen van het griffierecht, dat was vastgesteld op € 181,-. De eiser had verzocht om vrijstelling van dit griffierecht wegens betalingsonmacht, maar de griffier had dit verzoek op 12 oktober 2021 voorlopig afgewezen, omdat de onderbouwing ontbrak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen nadere gegevens omtrent zijn inkomen had verstrekt en dat zijn inkomen net niet laag genoeg was om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank heeft de berekening van de griffier als correct beoordeeld en het verzoek om vrijstelling afgewezen. Hierdoor was het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk, en de rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de voorwaarden waaronder vrijstelling kan worden verleend.