ECLI:NL:RBAMS:2022:207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
23 januari 2022
Zaaknummer
13/751961-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan aan Roemenië; beoordeling van evenredigheid en detentieomstandigheden

Op 5 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 3 jaar en 9 maanden, waarvan nog 1 jaar, 9 maanden en 1 dag resteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 29 december 2021 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman heeft de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft de overlevering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 OLW, aangezien de opgeëiste persoon de mogelijkheid heeft om in beroep te gaan na overlevering. De detentieomstandigheden in Roemenië zijn beoordeeld en de rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel de opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven hoog is, er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de overlevering zouden moeten weigeren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751961-21
RK nummer: 21/5440
Datum uitspraak: 5 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 juli 2021 door het
Constanţa Tribunal(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 december 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en een tolk in de Bulgaarse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.2. Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een
Imprisonment sentence warrant no. 617/2021 issued by Constanţa Tribunal on June 29th, 2020;
en van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis:
- een
final and enforceable judgement 316/19.05.2021 pronounced by the Constanţa Court, final on 15.07.2021, by non-appeal, reference Criminal Case no. 1816/118/2020 of Constanta Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 9 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 1 jaar, 9 maanden en 1 dag. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Inleiding
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Als dit niet het geval is, moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d van artikel 12 OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW. Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
4.2
Beoordeling van het in het EAB genoemde vonnis
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat zich geen van de onder a tot en met d van artikel 12 OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting die tot het vonnis heeft geleid en betwist dat hij een oproep voor de zitting zou hebben ontvangen. Er was weliswaar een raadsman op de zitting, maar die was niet gemachtigd namens de opgeëiste persoon het woord te voeren. Tot slot blijkt uit het EAB dat hoger beroep niet meer mogelijk is. De overlevering dient daarom te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de uitzondering van artikel 12 onder a OLW zich voordoet. Mocht de rechtbank oordelen dat zich geen van de onder a tot en met d van artikel 12 OLW genoemde omstandigheden voordoen dan kan de rechtbank afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon heeft namelijk hoger beroep ingesteld en een adres opgegeven waarop hij bereikbaar zou zijn. Er is dus voldoende informatie beschikbaar waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot - bijvoorbeeld - zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie met betrekking tot de procedure.
Het oordeel van de rechtbank
Bij brief van 16 december 2021 heeft de rechter van de
Romania Contanta Courtinformatie verstrekt in het kader van artikel 12 OLW. Uit deze aanvullende informatie blijkt – voor zover hier relevant – het volgende:
Question no. 1
Please state whether Mr. [opgeëiste persoon] was present in person at the hearing on the merits of the case?
Answer:
NO He was not present in person at the hearing in which the merits of the case were discussed, but was aware of the criminal proceedings.
Gelet op het voorgaande kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon op de zitting is verschenen.
Uit voornoemde informatie blijkt verder het volgende:
Question no. 6
Could you please indicate whether Mr. [opgeëiste persoon] will be given theunconditionalopportunity to be retried or to appeal after this surrender?
Answer:
YES According to art. 466 of the Code of Criminal procedure which provides – Reopening of criminal proceedings in case of trial in the absence of the convicted person.
Deze aanvullende informatie is verduidelijkt met nadere informatie bij de brief van 21 december 2021, waarin de rechter van de
Romania Contanta Courthet volgende heeft verklaard:
Question no. 6
The additional information states that Mr. [opgeëiste persoon] may appeal against the decision (no. 365/20.10.2015) pursuant to art. 466 of the Code of Criminal Procedure: “Reopening of criminal proceedings in case of trial in the absence of the convicted person.” However, this reply refers to the criminal sentence no. 365/20.10.2015 at which the sought person was present in person. Please let me know if this answer refers to the trial in the second instance, i.e. the Court of Appeal Constanta?
Answer:
The retrial under art. 466 of the Code of Criminal Procedure involves the last conviction on the basis of which we are asking you to surrender the person, i.e. criminal sentence no. 316/19.05.2021 pronounced by the Constanta Court in criminal case no. 1816/118/2020 which became final on 15.07.2021 by non-appeal, which is the last judgment and only on the basis of which European warrant no. 14/29.07.2021 was issued.
De rechtbank leidt uit de hiervoor genoemde aanvullende informatie af dat de opgeëiste persoon een onvoorwaardelijke verzetgarantie heeft voor wat betreft het vonnis waarvoor het EAB is uitgevaardigd, zodat sprake is van de in artikel 12, sub d, OLW genoemde omstandigheid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dan ook niet voor.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op het feit naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van haar lidstaat, te beoordelen of een naar het recht van de uitvaardigende lidstaat het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat een feit waarvoor overlevering wordt verzocht een lijstfeit oplevert. [2]
De omstandigheid dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, niet een lijstfeit oplevert, kan niet zonder meer tot weigering van de overlevering voor dat feit leiden. In een dergelijk geval moet de rechtbank immers nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [3]
De raadsman heeft aangevoerd dat het feit geen lijstfeit oplevert, maar heeft niet aangevoerd – en aannemelijk gemaakt – dat de strafbaarheid naar Nederlands recht van het feit ontbreekt en dat de rechtbank gebruik zou moeten van haar bevoegdheid om op die grond de overlevering voor het feit te weigeren. Het verweer behoeft daarom geen inhoudelijke bespreking.

6.Art. 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van de Roemeense detentieomstandigheden voor opgeëiste personen sprake is van een algemeen gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Bij brief van 16 november 2021 is door een rechter plaatsvervanger van het
Criminal Enforcement Departmentvan de
România Court of Constantanadere informatie verstrekt dat met betrekking tot een eventuele eerste quarantaineperiode het volgende wordt gegarandeerd:
In the event that the person deprived of liberty is handed over to the Romanian authorities at Henri Coandä Airport Bucharest, he will initially be placed in Bucharest Rahova Penitentiary, for a period of 21 days, for quarantine, in a room that will provide him with a minimum space of 3 square meters.
Verder wordt de volgende detentiegarantie verstrekt:
In view of the prospect of implementing the measures contained in the “Action Plan for the period 2020-2025, drawn up to implement the Rezmives et al. v. Romannia pilot judgment and the judgments handed down in the Bragadireanu v. Romania group of cases”, as well as the number of detainees currently held by the National Administration of Penitentiaries, as a result of the penal policies adopted by the Romanian State, the National Administration of Penitentiaries guarantees to provide a minimum individual space of3 sqmfor the whole period of execution of the sentence, including the bed and related furniture,not including the space for the sanitary unit.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [4] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
De detentieomstandigheden in de detentie-instellingen in Roemenië waar de opgeëiste persoon na een veroordeling waarschijnlijk zal worden gedetineerd vormen in het licht van artikel 11 OLW dus geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

7.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat deze een onevenredige maatregel zou inhouden die niet noodzakelijk is ter bestrijding van drugshandel en -gebruik. De vervolging en berechting hebben niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM na aanhouding op 15 juli 2015 voor mensenhandel en het voorhanden hebben van cannabis. De opgeëiste persoon had met deze vervolging geen rekening meer hoeven te houden nadat hij onherroepelijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren voor de mensenhandel, en daarbij de invoer en het bezit van de cannabis niet was betrokken. Tenslotte is de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één jaar en negen maanden op zichzelf een onevenredig zware straf voor het aanwezig hebben voor eigen gebruik van een halve gram cannabis. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank zich niet in staat achten over de onevenredigheid van de opgelegde straf te oordelen, zij als hoogste instantie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zou moeten stellen over de beoordeling van dergelijke gevallen.
Standpunt van de officier van justitie
In het stelsel van de overleveringswet wordt er niet getoetst op de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM, maar slechts op verjaring. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. De opvatting dat de opgelegde straf voor het in bezit hebben van een halve gram cannabis onevenredig hoog zou zijn, is een zeer Nederlandse kijk op het geheel. Bovendien is het niet aan de rechtbank om te toetsen of de opgelegde straf evenredig is met het gepleegde feit. Er zijn regels over minimaal opgelegde straffen voor het uitvaardigen van een EAB, en daaraan is in het huidige geval voldaan. De overlevering hoeft daarom niet te worden geweigerd.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. Hoewel de rechtbank erkent dat de voor het cannabisfeit opgelegde straf naar Nederlandse maatstaven hoog is, doen uitzonderlijke omstandigheden zich hier niet voor en is dit onvoldoende grond voor het oordeel dat de gevraagde overlevering wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel zou moeten worden geweigerd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Constanţa Tribunal(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346 (
2.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
3.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak