ECLI:NL:RBAMS:2022:2069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/13/713133 / FA RK 22-565
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging hoofdverblijf van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van een minderjarige, geboren uit een relatie tussen de vader en de moeder. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.M. Coppes, verzocht om vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarige op een Montessorischool in Nederland. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.P. Scheer, verzet zich tegen deze inschrijving en verzoekt tevens om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Zweden te verhuizen, waar zij haar hoofdverblijfplaats wil vestigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, en dat de moeder in het verleden de minderjarige zonder toestemming van de vader naar Zweden heeft meegenomen, wat in strijd is met de belangen van het kind. De rechtbank overweegt dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak bestaat voor de verhuizing naar Zweden en dat de belangen van de vader en de minderjarige zwaarder wegen dan de wens van de moeder om te verhuizen. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af en verleent de vader vervangende toestemming voor de inschrijving van de minderjarige op de school in Nederland.

De rechtbank benadrukt dat het belang van de minderjarige voorop staat en dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige om de drie weken van ouder wisselt, niet geschikt is voor zijn leeftijd. De rechtbank roept partijen op om samen te werken aan een nieuwe zorgregeling die beter aansluit bij de behoeften van de minderjarige. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de vader direct toestemming krijgt om de minderjarige in te schrijven op de school, ondanks het verzet van de moeder.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Meervoudige kamer
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/713133 / FA RK 22-565
Beschikking van 13 april 2022 betreffende geschil gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. T.M. Coppes te Aerdenhout,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] , Zweden,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. H.P. Scheer te Utrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de KinderbeschermingRegio Amsterdam,
locatie Amsterdam, hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de vader, ingekomen op 27 januari 2022;
- een F9-formulier van 29 januari 2022 van de vader;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder ingekomen op 8 maart 2022;
- het verweerschrift van 13 maart 2022 van de vader tegen het zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier met bijlagen van de moeder van 15 maart 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022.
Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten en mevrouw [naam] , namens de Raad
Tevens was aanwezig mevrouw C.E.M. Lingen, als tolk Engels voor de moeder.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad die is beëindigd in 2020.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats 1] , Zweden, op [geboortedatum] 2017.
2.2.
[minderjarige] is erkend door de vader. Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
2.3.
Partijen woonden samen in Zweden van december 2016 tot oktober 2017, daarna zijn partijen naar Nederland verhuisd. In december 2020 is de moeder alleen met [minderjarige] naar Zweden gereisd.
2.4.
De vader is in april 2021 een teruggeleidingsprocedure gestart op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag en de Verordening Brussel II-bis.
Blijkens het proces-verbaal van de rechtbank Stockholm van 17 augustus 2021 hebben partijen in die procedure onderling de afspraak gemaakt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is met een zorgregeling voor de moeder.
[minderjarige] is eind augustus 2021 met de vader teruggekeerd naar Nederland, waarna een zorgregeling is gestart met een 3 weken op - 3 weken af schema.
2.5.
De vader en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Zweedse nationaliteit.

3.Het verzoek, het verweer en het zelfstandig verzoek

3.1.
De vader verzoekt vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [minderjarige] op de Montessorischool “ [naam school] ” te [plaats] .
3.2.
De moeder heeft zich hiertegen verweerd. Zij verzet zich tegen inschrijving van [minderjarige] voor deze basisschool, omdat zij wenst dat [minderjarige] bij haar in Zweden zijn hoofdverblijfplaats heeft.
3.3.
Bij wege van zelfstandig verzoek verzoekt de moeder:
- haar vervangende toestemming te verlenen om (met [minderjarige] ) te verhuizen naar Zweden;
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder in Malmö, Zweden, zal zijn;
- een zorgregeling vast te leggen, waarbij het kind tot en met augustus 2023 om en om vier weken bij de moeder en bij de vader verblijft, althans een regeling die de rechtbank juist acht.
3.4.
De vader heeft zich verweerd tegen dit verzoek.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Verordening Brussel II-bis) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe, omdat [minderjarige] in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, nr. 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
4.2.
Vaststaat dat partijen op 17 augustus 2021 zijn overeengekomen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn.
4.3.
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van (een van) de ouders een door de ouders onderling getroffen regeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De standpunten
4.4.
Met betrekking tot de stelling van de moeder dat zij de overeenkomst over het hoofdverblijf van [minderjarige] op advies van haar advocaat en onder druk heeft gesloten overweegt de rechtbank dat uit de stukken en de verklaringen van partijen ter zitting blijkt dat partijen juist weloverwogen hebben gekozen voor hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader. De beweegredenen van de moeder daarvoor maken dit niet anders.
4.5.
De moeder heeft verzocht om vervangende toestemming om met [minderjarige] naar Zweden te verhuizen. De moeder is echter al verhuisd naar Zweden en [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de vader. Dit verzoek betreft dus eigenlijk een verzoek om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De rechtbank zal hierbij wel de in de rechtspraak ontwikkelde gebruikelijke criteria voor vervangende toestemming tot verhuizing betrekken. (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008: BC5901)
4.6.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253a van het BW. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Nu de ouders het hierover niet eens kunnen worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. Bij een dergelijke beslissing dient de rechtbank volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen, waarbij het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn, hoewel onder omstandigheden andere belangen zwaarder kunnen wegen dan het belang van de minderjarige.
4.7.
De moeder stelt dat partijen aanvankelijk in Zweden hebben samengewoond. Partijen zijn naar Nederland teruggekeerd, omdat de vader in Zweden niet kon aarden. De moeder heeft na het uiteengaan van partijen geprobeerd een nieuw leven in Nederland op te bouwen, maar dat is niet gelukt. Zij heeft (had) daarom geen andere keuze dan in Zweden te gaan wonen. Zij heeft nu een betere (fulltime) baan als studentenbegeleider, een hoger salaris, betere vooruitzichten, een betere en goedkopere woning en een sociaal netwerk om op terug te vallen. Voorts is het in het belang van [minderjarige] om bij de moeder in Zweden te wonen. Zij is altijd de hoofdverzorger van [minderjarige] geweest. Zij was in zijn eerste levensjaar en in 2020 fulltime thuis met hem. In 2021 heeft [minderjarige] acht maanden bij de moeder in Zweden verbleven en de vader in die periode niet gezien. De vader heeft altijd veel buitenshuis gewerkt en liet zijn zorgdagen meestal aan zijn ouders over. Voorts stelt de moeder dat het niet goed gaat met [minderjarige] in Nederland, als zij er niet is. [minderjarige] wil niet van haar gescheiden zijn en vertoont sinds enige tijd boos en gefrustreerd gedrag. Daar komt bij dat de vader tekort schiet in de zorg voor [minderjarige] . De vader heeft een drankprobleem en kan agressief worden, wat in het verleden ook jegens de moeder, is gebeurd. Inmiddels is [minderjarige] meer geworteld in Zweden dan in Nederland. Hij is daar al naar het kinderdagverblijf geweest en heeft daar vriendjes. De vader kan volgens de moeder naar Zweden verhuizen. Hij kan daar makkelijk aan werk komen. Zij biedt aan om hem te helpen bij het vinden van een woning en een baan. Het recht op contact met beide ouders is volgens de moeder beter gewaarborgd als [minderjarige] in Zweden zijn hoofdverblijfplaats heeft. In Zweden is een kind pas leerplichtig met zes jaar, zodat de huidige zorgregeling langer kan doorgaan. Verder is het in Zweden makkelijker om vrij te krijgen buiten de schoolvakanties dan in Nederland, zodat [minderjarige] vaker naar de vader kan, dan hij naar de moeder zou kunnen als hij in Nederland naar school zou gaan. De moeder stelt voor dat zij de kosten van reizen van [minderjarige] betaalt en dat de ouders hun eigen reizen betalen.
4.8.
De vader betwist hetgeen de moeder heeft gesteld. Partijen hadden afgesproken dat zij na de zwangerschap zouden terugkeren naar Nederland en dat was in financieel opzicht ook noodzakelijk. De vader kon in Zweden nauwelijks genoeg verdienen om het gezin te onderhouden. Hij werkt in Nederland inderdaad veel in zijn bedrijf, maar hield zich ook dagelijks bezig met de zorg voor [minderjarige] . Het was juist de moeder die niet vaak thuis was en de zorg aan anderen overliet. De vader heeft allerlei zaken betaald voor de moeder en heeft haar na verbreking van de relatie ondersteund bij het vinden van werk en een woning. De moeder heeft echter geen gebruik gemaakt van de door hem voorgestelde opties voor een woning. De moeder had goedbetaald werk in Nederland en heeft zelfs een eigen bedrijfje opgericht. Haar inkomen in Zweden nu is lager dan wat zij in Nederland verdiende, terwijl de kosten voor het levensonderhoud in Zweden hoger zijn. Zij heeft in Malmö een woning met één slaapkamer, terwijl [minderjarige] bij de vader nu een eigen slaapkamer heeft. De vader is van mening dat de moeder bij haar wens om een eigen leven op te bouwen geen rekening houdt met de belangen van de vader en van [minderjarige] om in zijn bekende omgeving op te groeien bij zijn Nederlandse familie. Hij betwijfelt of zij een sociaal netwerk heeft in Zweden. Zij was destijds juist met de vader naar Nederland gekomen, omdat zij weg wilde uit Zweden, waar zij weinig sociale contacten, geen huis en geen werk had. Hij is een verantwoordelijk en liefdevol vader die gezorgd heeft voor financiële stabiliteit in het gezin. [minderjarige] heeft volgens de vader het grootste deel van zijn leven, 3 ½ jaar, in Nederland gewoond en is hier geworteld. De vader zal als [minderjarige] mag verhuizen naar Zweden extra kosten moeten maken voor verblijf aldaar. Hij betwijfelt dat de moeder de extra kosten voor het reizen kan betalen, nu zij daar minder verdient dan in Nederland.
4.9.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Er heeft vanwege de tijd geen raadsonderzoek plaatsgevonden. Wel is de zaak in een multidisciplinair overleg besproken. De Raad stelt vast dat de moeder door [minderjarige] acht maanden mee te nemen naar Zweden en hem in die periode het contact met zijn vader te onthouden, niet in het belang van [minderjarige] heeft gehandeld. Dat baart de Raad zorgen over hoe de moeder de omgang met de vader in de toekomst zal ondersteunen. De Raad ziet de noodzaak noch een belang van [minderjarige] bij een verhuizing naar Zweden op dit moment. Daarnaast maakt de Raad zich zorgen over het feit dat [minderjarige] niet naar school gaat. De moeder geeft hiervoor geen toestemming. Dat is evenmin in zijn belang. Met betrekking tot het door de moeder geconstateerde gedrag van [minderjarige] heeft de Raad naar voren gebracht dat [minderjarige] , die vier jaar oud is, nog onvoldoende tijdsbesef heeft om te overzien hoe lang hij zijn andere ouder niet gaat zien. Iedere keer als hij van de ene naar de andere ouder gaat heeft hij tijd nodig om te landen. Mogelijk heeft [minderjarige] ook een trauma opgelopen doordat hij zijn vader acht maanden niet heeft gezien, wat voor een kleuter enorm lang is. Ook de wijze waarop de omgang nu is georganiseerd met perioden van drie weken bij elke ouder, is niet geschikt voor [minderjarige] gelet op zijn leeftijd. Daarbij levert de vliegreis om de drie weken naar een ander land, ander huis en een andere ouder een te grote omschakeling voor hem op. De Raad kan zonder gedegen onderzoek geen harde conclusies trekken, maar sluit niet uit dat dit alles aan de basis kan liggen van het gedrag.
Oordeel rechtbank
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Duidelijk is dat de moeder een sterke wens heeft om in Zweden te wonen. Het uitgangspunt is dat de moeder na de verbreking van de relatie het recht heeft om een nieuw leven op te bouwen. Door een verhuizing van [minderjarige] naar Zweden zal het contact tussen hem en de vader echter sterk worden beperkt. Beoordeeld moet worden of de bescherming van de rechten en vrijheden van de vader en [minderjarige] een inbreuk op de vrijheid van de moeder om naar Zweden te verhuizen rechtvaardigt.
4.11.
De rechtbank is er in dit geval niet van overtuigd dat een noodzaak bestaat voor de moeder om met [minderjarige] naar Zweden te verhuizen. Partijen hebben van het voorjaar 2016 tot december 2016 en van oktober 2017 tot eind 2020 samen in Nederland gewoond. [minderjarige] heeft dus het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond. Daar komt bij dat de moeder vanaf 2018 werk had, met in ieder geval vanaf 2019 een inkomen dat hoger was dan het inkomen dat zij nu stelt te verdienen (€ 1.900,-) in Zweden, zodat de financiële noodzaak om in Zweden te wonen niet is gebleken. Dat zij, als academisch geschoold persoon, zich in Nederland niet zou kunnen ontwikkelen en de Nederlandse taal leren, maar altijd aangewezen zou zijn op ongeschoolde arbeid wordt niet aannemelijk geacht, gelet op de internationale samenstelling van de stad Amsterdam. Ook haar stelling dat zij na verbreking van de relatie in Amsterdam geen woonruimte kon bemachtigen is door de vader overtuigend weerlegd. Dat in Zweden betere mogelijkheden voor woonruimte zijn - voor zover dat zo is - levert nog geen noodzaak op om te verhuizen. De stelling dat zij in Zweden een groter sociaal netwerk heeft, wordt eveneens door de vader betwist. Volgens hem had de moeder juist geen goed contact met haar familie en is zij mede om die reden met hem in Nederland gaan wonen. De moeder heeft tegenover deze betwisting van de vader onvoldoende gesteld. Daartegenover heeft de vader voldoende onderbouwd dat zijn familie een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] speelt en altijd heeft gespeeld. Hoewel de moeder vanaf december 2020 in Zweden is, heeft zij pas sinds 1 februari 2022 een kleine woning in Malmö. Zij heeft wel een fulltime baan en een school voor [minderjarige] gevonden. Onduidelijk is echter in hoeverre de moeder haar verblijf en werkkring in Zweden stabiel heeft geregeld, of zij daadwerkelijk een sociaal netwerk heeft en of zij niet weer gaat verhuizen.
4.12.
Met betrekking tot het door de moeder beschreven gedrag van [minderjarige] overweegt de rechtbank dat zoals de Raad ter zitting heeft meegedeeld dit voort kan komen uit de hele (scheidings)situatie en de wijze waarop de omgang nu geregeld is. Het is vanzelfsprekend dat [minderjarige] de moeder enorm mist als zij er niet is, maar dit betekent dit nog niet dat wijziging van zijn hoofdverblijf hiervoor de oplossing is, nu hij ook als hij in Zweden zou wonen vaak tijdelijk gescheiden zou zijn van de moeder vanwege de omgang met de vader. Voorts heeft de moeder tegenover de betwisting van de vader niet nader onderbouwd dat de vader tekortschiet in de zorg voor [minderjarige] en dat een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] naar de moeder om die reden in het belang van [minderjarige] is.
4.13.
Nu de noodzaak tot verhuizing van de moeder ontbreekt, weegt het belang van de moeder bij de wijziging van de hoofdverblijfplaats (verhuizing) van [minderjarige] niet op tegen de belangen van de vader en [minderjarige] om in voldoende mate contact te hebben en te houden. De compensatie die de moeder aanbiedt, namelijk dat de huidige omgangsregeling doorgaat tot [minderjarige] zesde jaar is niet wenselijk, nu die regeling zoals de Raad heeft aangegeven, ongeschikt is voor een kind van deze leeftijd. Het wordt overigens niet in het belang van [minderjarige] geacht dat hij tot zijn zesde jaar niet naar school zou gaan. De vader heeft weersproken dat hij tijdelijk naar Zweden kan komen om [minderjarige] te bezoeken en daar bijvoorbeeld tijdelijk te werken. Hij heeft een eigen bedrijf en is niet in de gelegenheid, ook niet financieel, om frequent naar Zweden te reizen om [minderjarige] te bezoeken. De moeder is gelet op haar inkomen niet in staat de vader hierin op geregelde basis financieel te ondersteunen. Het contact tussen [minderjarige] en de vader zou door de gewenste verhuizing dus ernstig worden beperkt en zou slechts in de vakanties plaats kunnen vinden. De door de moeder geboden alternatieven zijn, gelet op de forse afstand, onvermijdelijk beperkt en kunnen een substantiële vermindering van het contact tussen [minderjarige] en zijn vader niet voorkomen. Een verhuizing van [minderjarige] naar Zweden acht de rechtbank dan ook zeer onwenselijk.
4.14.
Voorts betrekt de rechtbank in de overweging dat de moeder heeft laten zien dat zij onvoldoende in staat en bereid is om het contact van [minderjarige] met de vader te stimuleren en te onderhouden. De moeder is met [minderjarige] plotseling naar Zweden vertrokken en heeft hem daar acht maanden lang gehouden zonder dat hij contact had met zijn vadervader. Hiermee heeft de moeder gehandeld in strijd met de belangen van [minderjarige] en in strijd met artikel 1: 247 lid 3 BW, volgens welk artikel het ouderlijk gezag mede omvat de verplichting van ouders om de ontwikkeling van de banden van hun kind met de andere ouder te bevorderen. Het contact van [minderjarige] met beide ouders wordt naar het oordeel van de rechtbank beter gewaarborgd indien [minderjarige] bij de vader zijn hoofdverblijfplaats heeft. In de afgelopen periode is het blijkbaar voor de moeder wel mogelijk gebleken om ook buiten de afgesproken zorgregeling naar Nederland te komen. De vader heeft daarbij laten zien dat de moeder van hem ruime gelegenheid krijgt om [minderjarige] extra te bezoeken of te spreken, ook in de perioden dat [minderjarige] volgens de zorgregeling bij de vader is.
Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen naar Zweden zal dan ook worden afgewezen.
Verdeling zorgtaken
4.15.
Gelet op bovengenoemde, zal het verzoek van de moeder met betrekking tot de door haar voorgestelde zorgregeling in ieder geval ook worden afgewezen. Voor het vaststellen van een andere gewijzigde zorgregeling ziet de rechtbank ook geen ruimte. Met partijen is ter mondelinge behandeling besproken dat, nu ouders in verschillende landen wonen en [minderjarige] binnenkort naar school moet, het van belang is een nieuwe zorgregeling af te spreken die meer in het belang is van het kind, dan de huidige zorgregeling. Partijen hebben medegedeeld zich daartoe te zullen wenden tot een cross-bordermediator. Totdat partijen een nieuwe afspraak hebben gemaakt zal de zorgregeling gelden zoals partijen die destijds zijn overeengekomen. Deze afspraken zijn overigens pas recent tot stand gekomen ter gelegenheid van een rechtszitting in Zweden waarbij partijen werden bijgestaan door een advocaat.
Vervangende toestemming inschrijving school
4.16.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen zal de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader blijven en zal hij in Nederland naar school moeten. Nu de moeder geen toestemming wenst te geven voor inschrijving op de school, zal de rechtbank de vader vervangende toestemming daartoe verlenen, nu dit in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verleent de vader vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op de Montessori school “ [naam school] ” te [plaats] ;
- verklaart de beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, voorzitter tevens kinderrechter, mr. A.K. Mireku en mr. M. van der Kaay, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 13 april 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).