ECLI:NL:RBAMS:2022:2010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/13/659342 / JE RK 18-1304
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling in het belang van minderjarige met beperkingen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling voor de minderjarige [betrokkene], die onder voogdij staat van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). De ouders van [betrokkene] hebben een verzoek ingediend om de omgangsregeling te wijzigen, waarbij zij momenteel eenmaal per zes weken één uur omgang hebben met hun dochter, die ernstige beperkingen heeft, waaronder epilepsie en blindheid. JBRA heeft verzocht om de omgangsregeling te wijzigen naar eenmaal per drie maanden, onder begeleiding van een pleegzorgwerker, omdat de huidige regeling te belastend zou zijn voor [betrokkene]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders, de pleegmoeder en verschillende informanten aanwezig waren.

De kinderrechter heeft overwogen dat de huidige omgangsregeling, waarbij de ouders eenmaal per zes weken één uur omgang hebben, in het belang van [betrokkene] is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [betrokkene] gebaat is bij kortdurende bezoeken, gezien haar beperkingen en de stress die langere omgangsperiodes met zich meebrengen. De kinderrechter heeft ook de verzoeken van de ouders om meer omgang en informatie over [betrokkene] beoordeeld. Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten dat JBRA de ouders maandelijks zal informeren over de ontwikkeling van [betrokkene] en dat de omgangsregeling voorlopig ongewijzigd blijft. De verzoeken van JBRA, de moeder, de vader en de oma voor het overige zijn afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
zaakgegevens : C/13/706980 / FA RK 21-5642
datum uitspraak: 23 maart 2022
beschikking wijzigen omgangsregeling
in de zaak van
Jeugdbescherming Regio Amsterdam, hierna te noemen JBRA,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [betrokkene] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de pleegmoeder] ,
de pleegmoeder;
[de moeder] ,
de moeder,
advocaat mr. H.S.K. Jap-A-Joe te Utrecht;
[de vader] ,
de vader,
advocaat mr. M.H. Aalmoes te Amsterdam;
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[informant 1] ,
de oma van moederszijde;
[informant 2] ,
de overgrootoma van moederszijde;
[informant 3] ,
de oma van vaderszijde;
[informant 4] ,
de opa van vaderszijde;

1.1. Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van JBRA, ingekomen ter griffie op 7 september 2021;
- de schriftelijke toelichting van JBRA, ingekomen ter griffie op 7 maart 2022;
- het verweerschrift, tevens verzoekschrift, van de moeder, ingekomen ter griffie op
8 maart 2022;
- het verweerschrift, tevens verzoekschrift, van de vader en de oma vaderszijde, ingekomen
ter griffie op 6 maart 2022.
Op 8 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- een medewerkster van JBRA;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de oma van moederszijde;
- de overgroot oma van moederszijde;
- de oma van vaderszijde;
- de opa van vaderszijde.

2.De feiten

Uit de relatie tussen de moeder en de vader is geboren:
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018.
De vader heeft [betrokkene] erkend.
Bij beschikking van 11 juli 2018 is het gezag van de moeder beëindigd en is JBRA tot voogd over [betrokkene] benoemd.
[betrokkene] woont in een pleeggezin.
De moeder en de vader hadden eenmaal in de zes weken omgang met [betrokkene] , onder begeleiding van een pleegzorgwerkster vanuit Levvel.
3. Het verzoek
JBRA verzoekt op grond van artikel 1:265g, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW), de omgangsregeling tussen [betrokkene] en de moeder en de vader te wijzigen in die zin dat
zij eenmaal per drie maanden omgang met [betrokkene] zullen hebben bij Levvel [plaats] voor de duur van één uur, onder begeleiding van een pleegzorgwerkster vanuit Levvel of een ander door JBRA aan te wijzen persoon, waarbij tevens aanwezig kunnen zijn de pleegmoeder, de oma en overgroot oma van de moederszijde en de oma en opa van vaderszijde.
De moeder verzoekt zelfstandig primair een omgangs- en informatieregeling te bepalen inhoudende dat zij wekelijks gedurende één uur omgang heeft met [betrokkene] en dat zij maandelijks wordt geïnformeerd over [betrokkene] (gezondheid, ontwikkeling op school en dagelijks leven) en
subsidiair de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven te onderzoeken welk omgangs- en informatieregeling in het belang van [betrokkene] is.
De vader en de oma verzoeken zelfstandig:
I. de zaak aan te houden om hen te observeren door een deskundige organisatie zodat onder begeleiding in een veilige setting duidelijk kan worden in hoeverre zij de zorg voor [betrokkene] aankunnen en hoe leerbaar zij hier in zijn;
II. een omgangsregeling te bepalen inhoudende dat de vader en de oma [betrokkene] bij zich hebben één keer per week, op een nader te bepalen locatie, gedurende één uur, met een opbouw naar drie uur, buiten aanwezigheid van de pleegmoeder en dat hij en de oma de gelegenheid krijgen om [betrokkene] minimaal één keer per week naar het medisch kinderdagverblijf te brengen en/of daar op te halen, dan wel [betrokkene] daar te kunnen zien of te kunnen ontmoeten;
III. te bepalen dat JBRA er voor zorg draagt dat de vader en de oma worden geïnformeerd door hen tenminste iedere eerste dag van de maand op de hoogte te stellen van de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van [betrokkene] en/of wijzigingen daarin en van andere gewichtige aangelegenheden;
- alsmede dat hij en de oma een foto ontvangt, zowel pasfoto als een foto waarop [betrokkene] helemaal staat afgebeeld;
- alsmede dat hij en de oma een knutselwerkje ontvangt als dit op het kinderdagverblijf wordt gemaakt.
4. De standpunten
JBRA voert aan, kort en zakelijk weergegeven, dat een wijziging van de omgangsregeling in het belang van [betrokkene] is.
De omgangsregeling vraagt veel van [betrokkene] . [betrokkene] is een meisje met een beperking (ernstige epilepsie en blindheid). De prikkels die [betrokkene] krijgt tijdens de omgang ervaart zij als intens. Het lukt de moeder en de vader tijdens de omgangsmomenten beperkt om adequaat om te gaan met de beperkingen van [betrokkene] . Aan de ouders is gevraagd om rekening te houden met [betrokkene] , wat inhoudt dat zij rustig praten, niet constant [betrokkene] oppakken en [betrokkene] niet steeds van de ene naar de andere persoon gaat tijdens de omgang. Het lukt de moeder en de vader echter onvoldoende om hier rekening mee te houden en de moeder en de vader handelen hierdoor niet in het belang van [betrokkene] . [betrokkene] is volgens de pleegmoeder na het omgangsmoment altijd van streek. [betrokkene] slaapt dan een aantal nachten niet goed en heeft (heftige) epileptische aanvallen. De begeleidsters van het medisch dagverblijf waar [betrokkene] vier dagen per week naar toe gaat zien dat [betrokkene] de dag na het omgangsmoment onrustig is, meer huilt en niets leuk vindt. Ook eet en drinkt [betrokkene] dan minder. De personen die betrokken zijn bij [betrokkene] merken dat [betrokkene] last heeft van (kleine) veranderingen.
Er is overwogen om juist de omgang uit te breiden zodat [betrokkene] went aan de situatie en minder last ervaart na afloop van de omgangsmomenten, maar afgaande op het gedrag van [betrokkene] in overige situaties en dat [betrokkene] overgevoelig is voor andere omgevingen dan haar huis bij de pleegouders, is dat niet in het belang van [betrokkene] . Dit wordt bevestigd door de behandelend arts van [betrokkene] . Gezien de beperkingen van [betrokkene] is het voor haar niet mogelijk om een echte band op te bouwen met de moeder, de vader en haar familie. Desondanks
wordt het wel van belang geacht dat [betrokkene] de moeder, de vader en haar familie blijft zien. Na overleg met Levvel is besloten dat het in het belang van [betrokkene] is dat zij minder omgang heeft met de moeder en de vader en familie.
JBRA heeft aanvullend aangevoerd dat de emoties tijdens de laatste bezoekregeling op
11 januari 2022 hoog zijn opgelopen. De vader heeft dreigingen geuit naar de pleegmoeder en de pleegzorgwerker. De vader heeft al eerder dreigingen geuit, waarvoor waarschuwingsbrieven zijn gestuurd en aangifte is gedaan voor ontoelaatbaar gedrag. De vader volgt de adviezen niet op en is niet te corrigeren. De vader zorgt voor een gespannen sfeer tijdens de omgangsmomenten, waar [betrokkene] last van ondervindt. Levvel heeft aangegeven de bezoeken met de vader niet meer te begeleiden. Het bezoek van de vader en zijn familie aan [betrokkene] dient te stoppen, onder de voorwaarden dat de vader zich dient aan te melden voor behandeling van zijn agressie- en emotieregulatie, waarbij JBRA inzicht krijgt in de voortgang van de behandeling. Er dient twee maanden voordat weer een bezoekregeling zal zijn tussen de vader, zijn familie en [betrokkene] , weer contact te zijn tussen JBRA en de vader. In deze periode zullen constructieve gesprekken gevoerd worden en zullen geen dreigementen worden geuit door de vader. Er zal met elkaar besproken worden wat JBRA verwacht, zodat de vader en zijn familie goed aan kunnen sluiten bij de behoeften van [betrokkene] op het moment dat de bezoeken weer voortgezet zullen worden.
Ten aanzien van de moeder blijft het verzoek ongewijzigd.
JBRA heeft ter zitting nog aangevoerd dat de pleegmoeder en de pleegzorgwerker zich niet meer veilig voelen bij de omgang door de houding van de vader. Door haar beperkingen begrijpt [betrokkene] de moeder, de vader en de familie niet en ook wanneer frequenter bezoek zal zijn zal [betrokkene] niet aan hen wennen.
wordt zodanig belast tijdens de omgangsmomenten dat de frequentie dient te worden beperkt. De omgang is in het leven geroepen voor de moeder, de vader en de familie; niet omdat het in het belang van [betrokkene] is. De pleegmoeder informeert de moeder en de vader al maandelijks. Er is geen bezwaar tegen het bepalen van die informatieregeling.
De moeder voert primair dat JBRA niet-ontvankelijk is in haar verzoek omdat geen sprake is van een ondertoezichtstelling. Alsdan kan het verzoek niet op grond van artikel 1:265g van het BW worden gedaan.
De moeder voert aan, kort en zakelijk weergeven, dat het haar bekend is dat [betrokkene] kwetsbaar is. De problematiek die [betrokkene] vertoont na de omgang zou ook kunnen liggen aan het feit dat [betrokkene] haar te weinig ziet. Omdat de omgang om de zes weken is, moet [betrokkene] telkens opnieuw kennismaken met haar. Het is voor [betrokkene] belangrijk dat zij weet waar zij aan toe is. Dat is niet mogelijk met een bezoek gedurende één uur in de zes weken. Het is in het belang van [betrokkene] dat vaker omgang plaatsvindt. Door het bezoek frequenter te laten plaatsvinden, komt meer structuur en kan [betrokkene] beter wennen aan haar en haar familie. Dat zal tot minder prikkels bij [betrokkene] leiden. Het advies van de arts waarop JBRA zich beroept is niet objectief en transparant. [betrokkene] wordt in het pleeggezin ook blootgesteld aan prikkels.
Haar wordt verweten dat zij zich onvoldoende inleeft in de beperkingen van [betrokkene] en niet weet hoe zij daarmee moet omgaan, maar zij heeft gevraagd om uitleg en handreikingen. Er werd echter meegedeeld dat dat niet nodig is omdat het perspectief van [betrokkene] niet bij haar ligt. JBRA kan haar nu dan ook geen verwijten daaromtrent maken. Zij kan zich niet vinden in de checklist Oudercontacten in de Pleegzorg (de CHOP-rapportage). Het is onjuist dat [betrokkene] bij de bezoeken door iedereen die aanwezig is wordt vastgehouden. Er zijn behalve de moeder nog vijf personen aanwezig bij het bezoek. [betrokkene] is erbij gebaat als minder personen ineens op bezoek komen. De moeder berust er in dat [betrokkene] bij de pleegouders woont en zij is er niet mee bezig dat [betrokkene] bij haar zal komen wonen.
Het verzoek van JBRA dient te worden afgewezen.
De moeder heeft ter zitting nog aangevoerd dat zij omgangsmomenten met [betrokkene] als prettig ervaart. Er is interactie met [betrokkene] mogelijk. De herkenning is minimaal omdat [betrokkene] haar te weinig ziet. Zij zou graag een ruimere omgangsregeling met [betrokkene] willen, waarbij ook haar moeder en grootmoeder [betrokkene] kunnen zien. [betrokkene] is ook gewend aan de pleegzorgwerker zodat [betrokkene] ook aan de moeder kan wennen als er meer omgang is. Het contact met de pleegmoeder is goed. JBRA heeft niet onderbouwd op grond waarvan de omgang dient te worden beperkt. Er is geen objectief onderzoek geweest welke omgangsregeling passend is voor [betrokkene] . Zij wordt af en toe geïnformeerd door de pleegmoeder over [betrokkene] .
De vader en de oma van vaderszijde voeren aan, kort en zakelijk weergegeven, dat de omgang met [betrokkene] niet makkelijk is. Er zijn te weinig omgangsmomenten, waardoor [betrokkene] niet aan de vader gewend raakt. Door de problematiek van [betrokkene] kan het niet anders dan dat zij op schoot zit. Hij wil graag instructies krijgen hoe om te gaan met [betrokkene] . Hij wil graag met [betrokkene] een activiteit ondernemen gedurende de omgang. Het recht op omgang kan alleen beperkt worden als dat een nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijk ontwikkeling van het kind. Daarvan is echter geen sprake. JBRA heeft een inspanningsverplichting om te zoeken naar een minder nadelige omgangsregeling. JBRA heeft niet onderbouwd dat de omgang veel invloed heeft op de medische gesteldheid van [betrokkene] . De vader kan zich niet vinden in de CHOP-rapportage. Het is in het belang van [betrokkene] dat zij betrokken raakt bij hem en zijn moeder. Er moet ingezet worden op een veilig gehechte relatie met hem en zijn moeder, dat zij elkaar met regelmaat zien en dat het voor [betrokkene] voorspelbaar is wanneer en hoe de contacten plaatsvinden. Het is ook belangrijk dat hij en zijn moeder over [betrokkene] worden geïnformeerd. Het verzoek van JBRA dient te worden afgewezen.
De vader heeft ter zitting nog aangevoerd dat er manieren zijn om toe te werken naar een ander soort omgang die minder belastend is voor [betrokkene] . Meer omgangsmomenten zal leiden tot herkenning van [betrokkene] . JBRA heeft een inspanningsverplichting om naar een oplossing te zoeken. Altra zou als externe instantie onderzoek kunnen doen naar de meest gewenste omgangsregeling voor [betrokkene] . Als hij en de moeder meer weten over [betrokkene] , kunnen zij daar op inspelen tijdens de omgangsmomenten. De vader heeft van JBRA geen kansen gekregen om te laten zien wat hij kan. Het contact dat hij heeft met de pleegmoeder is niet goed.

5.5. De beoordeling

Op grond van artikel 1:265g, lid 1, van het BW kan voor de duur van de ondertoezichtstelling de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Op grond van artikel 1:377e, lid 1, van het BW, voor zover van belang, kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing over de omgang wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
Van een ondertoezichtstelling is geen sprake. Zowel de ouders als JBRA hebben dan ook terecht naar voren gebracht dat JBRA geen verzoek tot wijziging van de omgangsregeling had hoeven indienen. JBRA is de voogd van [betrokkene] en had de omgangsregeling in die hoedanigheid zelfstandig kunnen wijzigen. JBRA heeft er echter voor gekomen om zich te wenden tot de kinderrechter omdat “op deze manier de ouders de mogelijkheid hebben om hun standpunt te verdedigen en naderhand duidelijkheid aan het gezin wordt verschaft”. Hoewel de juridische grondslag dus ontbreekt, acht de kinderrechter het in het belang van [betrokkene] om de over en weer gedane verzoeken te beoordelen. JBRA wilde ouders de gelegenheid bieden om zich uit te laten over de vast te stellen omgangsregeling.
De kinderrechter overweegt dat een omgangsregeling waarbij de ouders door middel van deze zitting inspraak in hebben gekregen, naar alle waarschijnlijkheid bij zal dragen aan de acceptatie daarvan en in het verlengde daarvan in het belang van [betrokkene] zal zijn. De rechtbank zal het verzoek van JBRA in het belang van [betrokkene] en de zelfstandige verzoeken van de ouders beoordelen op grond van artikel 1:377e van het BW. De niet-ontvankelijkheid van JBRA kan dan ook achterwege blijven.
Op de zitting is gebleken dat de ouders sinds augustus 2021 eenmaal per drie maanden één uur omgang hebben met [betrokkene] . Tot die tijd was de omgang met [betrokkene] eenmaal per zes weken één uur.
Gelet op de inhoud van de stukken en de stellingen van JBRA, de moeder en de vader ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat op dit moment de eerder geldende omgangsregeling tussen [betrokkene] en de moeder en de vader van eenmaal per zes weken, gedurende één uur, onder begeleiding van de pleegmoeder en de pleegzorgwerker, het meest in het belang van [betrokkene] is.
Uit de stukken in het dossier en wat op de zitting is besproken, komt voldoende duidelijk naar voren dat [betrokkene] op dit moment, gelet op haar beperkingen, gebaat is bij kortdurende bezoeken van de moeder en de vader. [betrokkene] heeft, op haar manier, recht om haar ouders te leren kennen. Dit is, voor zover haar ernstige gezondheidsproblematiek dat toelaat, ook van belang voor haar verdere (identiteits-)ontwikkeling. Een omgangsregeling waarbij [betrokkene] haar ouders eenmaal in de drie maanden een uur ziet, komt daaraan niet tegemoet. De omgangsmomenten dienen daarnaast vooralsnog plaats te vinden met alléén de vader en de moeder, dus zonder de rest van de familie. Voor [betrokkene] is rust, regelmaat en voorspelbaarheid belangrijk. Hoewel de kinderrechter er begrip voor heeft dat de rest van de familie [betrokkene] ook graag wil zien, dienen de ouders en de familie zich erbij neer te leggen dat op dit moment dat niet in het belang is van [betrokkene] . Voldoende is gesteld dat de huidige omgangsmomenten tussen [betrokkene] en de moeder en de vader en de rest van de familie vaak voor onrust zorgen bij [betrokkene] en meer van [betrokkene] vergen dan dat zij aankan.
Uit het dossier is onvoldoende gebleken dat door JBRA diverse omgangsregelingen zijn geprobeerd, voordat JBRA de omgang tussen de ouders en [betrokkene] heeft teruggebracht naar de zeer beperkte omgangsregeling van eenmaal per drie maanden één uur. De moeder en de vader kunnen dan ook gevolgd worden in hun stelling dat het gewenst is dat Altra een onderzoek start om te kijken welke omgangsregeling in de toekomst het meest passend is voor [betrokkene] , gelet op haar beperkingen en specifieke zorgbehoeften.
JBRA dient daarvoor contact met Altra op te nemen en de mogelijkheden van zo’n onderzoek na te gaan. JBRA zal de moeder en de vader daarover dienen te informeren. In dat onderzoek kan ook worden meegenomen op welke wijze de rest van de familie bij de omgang met [betrokkene] aanwezig kan zijn.
Niet is gesteld of gebleken dat al eerder (onafhankelijk) onderzoek is gedaan over de gewenste vorm van omgang en de frequentie en duur van de omgang tussen [betrokkene] en de moeder en de vader en de rest van de familie.
Ten aanzien van de vader overweegt de rechtbank aanvullend als volgt. Het verzoek van JBRA om de omgang tussen [betrokkene] en de vader en de familie van vaderszijde te stoppen wijst de rechtbank vooralsnog af, omdat op dit moment onvoldoende is gebleken dat dat in het belang van [betrokkene] is. Aan de vader wordt met klem meegegeven dat hij zich gedurende de omgang concentreert op [betrokkene] , de adviezen van de deskundigen opvolgt en geen discussies aangaat. [betrokkene] is gebaat bij omgangsmomenten waarbij iedereen zich gedraagt en zijn emoties in bedwang houdt.
Ook anderszins dient de vader zich te onthouden van opmerkingen jegens medewerkers van JBRA, de pleegmoeder, de pleegzorgwerker of andere hulpverleners.
De moeder en de vader zijn niet belast met het gezag over [betrokkene] zodat hun verzoek ten aanzien van de informatieregeling is gebaseerd op artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek.
Op grond van voormeld artikel wordt de niet met het gezag belaste ouder desgevraagd door derden die beroepshalve beschikken over informatie inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen, daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
JBRA heeft ter gelegenheid van de zitting aangegeven bereid te zijn om de moeder en de vader maandelijks te informeren over de ontwikkelingen van [betrokkene] en dat dat nu ook al gebeurt.
De kinderrechter zal, nu JBRA bereid is om de moeder en de vader maandelijks te informeren over belangrijke feiten en omstandigheden die [betrokkene] betreffen en het belang van [betrokkene] zich daartegen niet verzet, het verzoek van de moeder en de vader toewijzen, in die zin dat JBRA de moeder en de vader zal informeren over de ontwikkeling van [betrokkene] bij de pleegouders, haar medische situatie en de ontwikkelingen op het kinderdagverblijf, onder toezending van een recente foto van [betrokkene] . Die regeling is, gelet op de huidige situatie, het meest passend.
Gelet op het voorgaande ziet de kinderrechter geen aanleiding om de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven te onderzoeken welk omgangs- en informatieregeling in het belang van [betrokkene] zal zijn en evenmin aanleiding om de zaak aan te houden om de vader/oma te observeren door een deskundige organisatie.
Er zal worden beslist als na te melden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
-
bepaalt in het kader van een omgangsregeling dat de moeder en de vader [betrokkene] bij zich zullen hebben eenmaal per zes weken, gedurende één uur, onder begeleiding van de pleegmoeder en een pleegzorgwerker;
- bepaalt dat JBRA de moeder en de vader eenmaal per maand, uiterlijk de eerste van elke maand, schriftelijk op de hoogte te stellen over de ontwikkeling van [betrokkene] bij de pleegouders, haar medische situatie en de ontwikkelingen op het kinderdagverblijf, onder toezending van een recente foto van [betrokkene] ;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
-
wijst de verzoeken van JBRA, de moeder, de vader en de oma voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.K. Mireku, kinderrechter, in tegenwoordigheid
van P.A.W. van Schaick als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam