ECLI:NL:RBAMS:2022:2004

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
C/13/694620 / FA RK 20-8409
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake hoofdverblijfplaats en zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de hoofdverblijfplaats en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2011. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Salouli, verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Rosier, zich verzette tegen deze wijziging. De Raad voor de Kinderbescherming heeft advies uitgebracht, waarin werd geadviseerd om de hoofdverblijfplaats niet te wijzigen en een co-ouderschapsregeling voor te stellen. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van 17 februari 2021 in acht genomen, waarin een voorlopige zorgregeling was vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 januari 2022 zijn beide ouders en hun advocaten verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de Raad. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind sinds augustus 2020 bij de vader woont en dat deze situatie voor het kind een stabiele basis biedt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van het kind niet vereisen dat de hoofdverblijfplaats wordt gewijzigd. De ouders zijn overeengekomen dat de zorg- en opvoedingstaken evenredig verdeeld worden, waarbij de moeder het kind op maandag uit school haalt en het kind om de week in het weekend bij haar verblijft. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen afgewezen en de zorgregeling vastgesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/694620/ FA RK 20/8417 (KM/JS)
Beschikking van 2 februari 2022 betreffende hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de moeder,
advocaat mr. F. Salouli te Amsterdam,
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de vader,
advocaat mr. M.C. Rosier te Amsterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De verdere procedure

1.1.
De rechtbank houdt rekening met de beschikking van de rechtbank van 17 februari 2021 waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. In deze beschikking is in het kader van een voorlopige voorziening een voorlopige zorgregeling vastgesteld. In de bodemprocedure is, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de Raad verzocht advies uit te brengen over de hoofdverblijfplaats en een definitieve zorgregeling tussen de moeder met het minderjarige kind van partijen:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken:
- het rapport van de Raad van 17 september 2021, ingekomen bij de rechtbank op
20 september 2021;
- de reactie van de vader op het Raadsrapport, ingekomen op 5 oktober 2021.
1.3.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft opnieuw plaatsgevonden op
20 januari 2022. Bij deze gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten en mevrouw J. Ibrahim namens de Raad.

2.Het Raadsrapport

2.1.
De Raad heeft op 17 september 2021 een rapport met advies uitgebracht. In dit rapport heeft de Raad de onderzoeksvragen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling
-samengevat- als volgt beantwoord.
I.
In hoeverre komt een vaststelling/wijzing van de hoofdverblijfplaats tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
Wijziging van hoofdverblijfplaats als verzocht door moeder komt niet tegemoet aan de belangen van [minderjarige] omdat uit het onderzoek naar voren komt dat het op dit moment duidelijk lijkt dat beide ouders hun eigen kwaliteiten hebben en hun rol in de opvoeding van [minderjarige] van belang is. Aangezien ouders in lijken te stemmen met een evenredige verdeling ziet de Raad geen noodzaak om de hoofdverblijfplaats te wijzigen.
II.
Welke verdeling/wijziging van de verzorging en opvoedingstaken door beide ouders of regeling m.b.t. het contact met vader/moeder komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
De Raad adviseert een co-ouderschap waarbij de aard, duur en frequentie van de zorg- en opvoedtaken evenredig tussen vader en moeder worden verdeeld.
III.
Hoe dient de verdeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
De Raad adviseert ouders om co-ouderschap te regelen. Het is daarbij aan ouders om hierin een keuze te maken voor een vaste afspraak over de verdeling waarbij vanuit het belang van [minderjarige] wordt gekozen voor vaste wisselmomenten gedurende de week, waarbinnen er gestreefd wordt naar een situatie dat [minderjarige] drie vaste nachten bij de moeder verblijft. De Raad adviseert daarnaast dat de feestdagen en vakanties bij helfte worden verdeeld tussen beide ouders, dat dit in onderling overleg gebeurd waarbij rekening wordt gehouden met de wensen van [minderjarige] .
Mocht het ouders niet lukken om onderling afspraken te maken dan verwijst de Raad hen naar het OKT om hen hierbij te ondersteunen.
De Raad adviseert een evenredige verdeling van de zorgregeling, waarbij [minderjarige]
-OF van woensdag uit school naar de moeder zal gaan en op zaterdagmiddag om 16.00 uur weer naar de vader zal gaan
-OF van maandagmiddag uit school naar de moeder zal gaan en op donderdag na school weer naar de vader zal gaan.

3.De nadere standpunten ter zitting

3.1.
De moeder heeft mede bij monde van haar raadsvrouw bij de mondelinge behandeling onder meer verklaard dat zij vindt dat [minderjarige] erg veranderd is in zijn gedrag. Hij is snel boos, hij is niet te motiveren om naar buiten te gaan of activiteiten te ondernemen en zit het liefst achter zijn beeldscherm. De moeder wil dat [minderjarige] meer sociale activiteiten gaat ondernemen, passend bij zijn leeftijd. Ook maakt zij zich zorgen over zijn gewicht. Zij wil dat [minderjarige] hoofdverblijfplaats bij haar krijgt, omdat zij er weinig vertrouwen in heeft dat de vader in staat zal zijn om [minderjarige] te stimuleren en hem meer sociale vaardigheden aan te leren. De moeder wil de regie pakken over het leven van [minderjarige] en hem een goede basis geven voor de toekomst. Ze heeft ze hem ingeschreven voor zwemlessen en wil hem ook voor tennisles inschrijven. De communicatie met de vader is voor verbetering vatbaar. Het OKT is nog niet ingeschakeld omdat de vader hiertoe geen initiatief heeft genomen. De moeder wijzigt haar verzoek in die zin dat, als de hoofdverblijfplaats niet bij de moeder wordt bepaald, [minderjarige] iedere maandag uit school tot en met woensdag of donderdag uit school bij de moeder verblijft en in het ene weekend bij de vader en het andere weekend bij de moeder.
3.2.
De vader heeft mede bij monde van zijn advocaat onder meer verklaard dat het maar een enkele keer is gelukt om een neutraal gesprek met de moeder te hebben. De breng- en haalmomenten verlopen goed. De vader wenst de huidige voorlopige zorgregeling – die onderling is afgesproken – te behouden (dinsdag en vrijdag bij de moeder en af en toe een overnachting van vrijdag op zaterdag). De vader stelt zich flexibel op en doet niet moeilijk over een extra dag of een andere wijziging als de moeder dit vraagt. De vader wil het liefst dat [minderjarige] van donderdag tot maandag bij hem is maar staat open voor een andere regeling. Het verzoek van de moeder om hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen, dient te worden afgewezen. De hoofdverblijfplaats is administratief en heeft financiële consequenties. Als een goede omgangregeling wordt afgesproken, heeft de moeder geen belang bij wijziging van de hoofdverblijfplaats. De vader is bij het OKT geweest, maar het OKT heeft de zaak nog niet opgepakt. De vader stelt dat [minderjarige] voldoende sociale contacten heeft en ook buiten activiteiten onderneemt.
3.3.
De Raad heeft onder meer verklaard dat het belangrijk is dat partijen onderling afspraken maken. De zorgen die de moeder aangeeft over de sociale vaardigheden van [minderjarige] staan tegenover de berichten van school waaruit blijkt dat [minderjarige] juist heel sociaal is. Met hulp van het OKT kunnen ouders nog stappen zetten. De opvoedsituatie kan worden onderzocht en gekeken kan worden of daar nog hulp nodig is. De Raad ziet geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Er wordt een enorme loyaliteit van [minderjarige] naar de vader toe gezien, ook daarom moeten ouders de keuze om een nachtje extra te slapen bij de moeder, niet bij hem leggen.

4.De verdere beoordeling

Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
4.1.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op artikel 1:253a, tweede lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of, bij afweging van de belangen van alle betrokkenen, het belang van [minderjarige] meebrengt dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben in plaats van bij de vader.
4.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. [minderjarige] woont sinds augustus 2020 bij de vader, hij is daar gewend en die omgeving vormt voor hem op dit moment een stabiele basis. Mede gelet op het advies van de Raad, is de rechtbank met de Raad van oordeel dat een ongestoorde voortzetting van de huidige verzorgings-en opvoedsituatie bij de vader dan ook in het belang van [minderjarige] is. Het OKT kan onderzoeken of nog hulp in de thuissituatie bij de vader nodig is. Eventuele zorgen worden daarmee voldoende ondervangen. Daarnaast is het belangrijk dat het OKT met partijen gaat werken aan het verbeteren van de communicatie. De moeder heeft als voornaamste reden voor haar wens dat [minderjarige] hoofdverblijfplaats bij haar krijgt, gezegd dat zij [minderjarige] wil helpen, stimuleren en motiveren om zijn sociale ontwikkeling te bevorderen. Gelet op de zorgregeling die partijen bij de mondelinge behandeling zijn overeengekomen, zoals hierna vermeld, is de rechtbank van oordeel dat deze regeling de moeder voldoende ruimte en gelegenheid biedt om de zaken die zij wil aanpakken, te proberen te realiseren. Daarbij dient de moeder het belang van [minderjarige] , zijn behoeftes en de ontwikkelingsfase waarin hij verkeert, mee te wegen, zodat zij hem niet overvraagt. Het is belangrijk dat [minderjarige] de tijd krijgt om te wennen aan de veranderingen in zijn leven.
Ten aanzien van de zorgregeling
4.3.
Partijen zijn bij de mondelinge behandeling een zorgregeling overeengekomen, als na te melden in het dictum. Van deze regeling kan slechts in overleg en met wederzijds goedvinden, worden afgeweken. Als de moeder verhinderd is, is de vader eerste opvang voor [minderjarige] .
4.4.
De ouder bij wie [minderjarige] is, zorgt ervoor dat [minderjarige] naar sportactiviteiten zoals zwemles gaat.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Bepaalt in het kader van een
definitieveverdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de moeder [minderjarige] bij zich heeft:
- op maandag uit school tot woensdag naar school, waarbij de moeder [minderjarige] op maandag ophaalt van school en op woensdagochtend naar school brengt;
- om de week een weekend, waarbij de moeder -in haar omgangsweek- [minderjarige] op vrijdagmiddag na school ophaalt en hem bij zich heeft tot woensdag naar school;
- de vakanties en feest- en studiedagen worden door partijen in onderling overleg bij helfte verdeeld;
- als de moeder verhinderd is de zorgregeling na te komen, is de vader eerste opvang;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen;
- wijst het meer- of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. A.K. Mireku, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier,
op 2 februari 2022 [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).