ECLI:NL:RBAMS:2022:1969

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
13.066752.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van straatroof en veroordeling voor wapenbezit in jeugdstrafrechtzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2022, stond een minderjarige verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de straatroof, omdat niet voldaan was aan het bewijsminimum. De aangifte van de straatroof, gepleegd op 22 oktober 2019, werd niet voldoende ondersteund door bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever en de tapgesprekken niet overtuigend genoeg waren om de verdachte te veroordelen voor dit feit. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte op 16 maart 2020 in het bezit was van een balletjespistool en een boksbeugel, wat wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte is eerder veroordeeld voor andere feiten, maar de rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om geen straf op te leggen, mede gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de eerdere veroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.066752.20
Datum uitspraak: 4 maart 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 augustus 2021, 20 september 2021 en 4 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Braber (op de zitting van 30 augustus 2021) en mr. A. van de Venn (op de zittingen van 20 september 2021 en 4 maart 2022) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Schwab, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] en mevrouw [persoon 2], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [persoon 3] en de heer [persoon 4] (telefonisch), namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte tijdens voornoemde zittingen naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 22 oktober 2019 te Amsterdam diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een iPhone 7 toebehorende aan [persoon 5];
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
in de periode van 22 oktober 2019 tot en met 16 maart 2020 te Amsterdam voorhanden hebben van een balletjespistool;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 16 maart 2020 te Amsterdam voorhanden hebben van een boksbeugel.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aangifte, de toegevoegde afgeschermde informatie, het aangetroffen balletjespistool en de verklaring van verdachte bij de politie dat hij die avond op de kermis is geweest maken dat de straatroof kan worden bewezen. Verdachte spreekt in de tapgesprekken over daderinformatie en daarom is de verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd niet geloofwaardig.
Beide onderzoeksresultaten uit het aanvullende onderzoek zijn niet ontlastend voor verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangever [persoon 5] heeft aangifte gedaan van een diefstal met geweld op 22 oktober 2019 in het Botteskerkpark. Hij zou door drie mannen onder bedreiging met een vuurwapen zijn beroofd van zijn telefoon. Alle drie de daders zouden een negroïde huidskleur hebben.
Uit een tapgesprek van 11 maart 2020 tussen verdachte en een vrouw blijkt dat verdachte erover spreekt dat hij al op AT5 zou staan voor een straatroof bij Botteskerkpark die hij met ‘pepper’ (verdachte [medeverdachte]) gepleegd zou hebben en dat hij die ‘gunnoe’ (pistool) nog zou hebben.
Verdachte heeft tijdens de zitting in augustus 2021 verklaard dat dit gesprek slechts bedoeld was om indruk te maken op een meisje, dat van stoere jongens hield, en dat hij [medeverdachte] genoemd zou hebben om het verhaal geloofwaardiger te maken. Van [medeverdachte] wist hij namelijk dat hij eerder betrokken was geweest bij straatroven. Verdachte zou die avond wel in het Botteskerkpark op de kermis zijn geweest, maar niet op het tijdstip van de straatroof. Op dat tijdstip zou hij namelijk thuis zijn geweest.
Naar aanleiding van deze verklaring van verdachte heeft de rechtbank extra onderzoek bevolen. De zendmastgegevens van de telefoon van verdachte zijn onderzocht en aangever is opnieuw gehoord als getuige door de rechter-commissaris, met de bedoeling meer duidelijkheid te verkrijgen over de door aangever bij zijn aangifte opgegeven identieke signalementen van de drie daders. Uit dit extra onderzoek blijkt dat aan de hand van de gegevens van de telefoon van verdachte niet kan worden vastgesteld of uitgesloten dat hij rond het tijdstip van de straatroof in het Botteskerkpark was. Daarnaast heeft de aangever in het verhoor bij de rechter-commissaris meer specifieke signalementen van de daders genoemd, maar niet een signalement dat duidelijk overeenkomt met verdachte.
Gelet op bovenstaande overweegt de rechtbank dat het enige steunbewijs voor de aangifte is te vinden in het voornoemde tapgesprek. Verdachte heeft echter een andere uitleg aan dit tapgesprek gegeven en heeft daarmee een alternatief scenario gegeven, dat niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven. Aan de hand van het overige bewijs kan dit alternatieve scenario van verdachte niet worden uitgesloten. Het feit dat bij verdachte een balletjespistool is aangetroffen tijdens zijn aanhouding maakt dit niet anders. Verdachte is immers pas op 16 maart 2020 aangehouden en niet kan worden vastgesteld dat verdachte het balletjespistool 5 maanden eerder ook al in bezit had. De verklaring van verdachte dat hij die avond op de kermis was is evenmin redengevend, nu dit hem nog niet in het park plaatst op het moment van de straatroof.
Nu enig steunbewijs voor de aangifte dus ontbreekt is niet voldaan aan het bewijsminimum, zodat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde periode niet bewezen kan worden, omdat niet kan worden vastgesteld op welk moment het balletjespistool in de woning is gekomen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het aantreffen van het balletjespistool in de woning van verdachte en het proces-verbaal van wapenonderzoek kan het voorhanden hebben van het balletjespistool wettig en overtuigend bewezen worden. De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden vastgesteld hoe lang verdachte het balletjespistool in bezit heeft gehad. De aanvang van de periode van het voorhanden hebben is gebaseerd op de datum dat de straatroof is gepleegd, maar verdachte is hiervan vrijgesproken. De rechtbank zal daarom enkel het voorhanden hebben op de datum van het aantreffen van het balletjespistool bewezen verklaren.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte, het aantreffen van de boksbeugel in de woning van verdachte en het proces-verbaal van wapenonderzoek kan het voorhanden hebben van de boksbeugel wettig en overtuigend bewezen worden.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 16 maart 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een balletjespistool, een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een voorwerp als bedoeld in art. 3 onder a Regeling Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 16 maart 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en toepassing van artikel 9a, Wetboek van Strafrecht

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, mede gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 5 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte op 20 september 2021 door de meervoudige kamer te Amsterdam is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een leerstraf in verband met cybercrimefeiten.
Na de feiten in deze zaakis verdachte, zoals hierboven benoemd, veroordeeld door de meervoudige kamer te Amsterdam. Daarmee houdt de rechtbank rekening conform artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 oktober 2000 bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, zoals hiervoor bedoeld, is aangevangen op de dag dat verdachte is aangehouden, zijnde 16 maart 2020 en vooralsnog eindigt met dit eindvonnis in eerste aanleg op 4 maart 2022. De duur van deze periode behelst ongeveer 24 maanden en derhalve is de redelijke termijn met ongeveer 8 maanden overschreden.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad van 2 maart 2022, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt.
Ter zitting heeft
de Raadin aanvulling op voornoemd rapport naar voren gebracht dat ouders betrokken zijn, maar dat verdachte in het verleden bij gebrek aan grenzen en eenduidigheid zelfbepalend is geweest en grenzen heeft gemist. Mogelijk is hij daarom ook beïnvloedbaar geweest. Verdachte is gestart met zijn leerstraf en dat gaat goed. De enige zorg is dat ouders niet op één lijn zitten en dat verdachte hiervan gebruik van kan maken. Verder doet verdachte het goed en zijn er geen nieuwe politiecontacten. Er is geen noodzaak voor nieuwe hulpverleningskaders omdat die in het vonnis van september 2021 zijn opgelegd. Indien verdachte in de tenlastegelegde straatroof een grotere rol heeft gehad dan hij ter zitting laat blijken, is een onvoorwaardelijke werkstraf gepast.
JBRAheeft ter zitting aangegeven dat de negatieve terugmelding van de Waag een verrassing was voor alle partijen. Er was geen sprake van een verstoorde behandelrelatie en verdachte heeft zich tijdens de behandeling open opgesteld. Er waren vooral zorgen over de rol van ouders, omdat ouders geen hulpvraag hebben en geen concrete zorgen zien. Het advies is daarom geen nieuwe hulpverlening op te leggen en het plan is de begeleiding na afloop van deze zitting positief af te sluiten. Verdachte volgt zijn leerstraf en ontwikkelt zich goed. JBRA ziet daarom geen meerwaarde in een nieuw toezicht of bijzondere voorwaarden.
De ouders van verdachtehebben ter zitting verklaard geen problemen te zien bij verdachte. Het klopt dat ouders het af en toe oneens zijn met elkaar, maar dat hebben alle ouders en het gaat om kleine dingen. Ouders vinden dat verdachte niet teveel moet worden begrensd, omdat hem dat de mogelijkheid ontneemt om zichzelf te ontwikkelen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De feiten in deze zaak zouden gelijktijdig worden behandeld met de feiten waarover vonnis is gewezen op 20 september 2021. De zaak is echter aangehouden vanwege aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris en de politie.
Nu verdachte is vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat geen hogere straf aan verdachte was opgelegd indien de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten waren meegenomen in het gewezen vonnis, mede gelet op het verstrijken van de redelijke termijn,. De rechtbank zal daarom, mede gelet op het overschrijden van de redelijke termijn, toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en aan verdachte geen straf opleggen.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 485 EUR, omschrijving: G5897333 2x50 18x20 2x10 1x5, G5897333 IBG 16/3/20;
  • 1 STK Wapen, omschrijving: G5897277, gasdrukwapen, merk: zwart;
  • 1 STK Wapen, omschrijving: G5897336, boksbeugel;
  • 1 STK Mes, omschrijving: G5897326, inscriptie [naam inscriptie].
De officier van justitieheeft gevorderd de wapens te onttrekken aan het verkeer en het geld te retourneren aan beslagene, te weten verdachte.
De raadsvrouw van verdachteheeft gevorderd het geldbedrag te retourneren aan verdachte en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Nu het gasdrukwapen, de boksbeugel en het mes zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf en de voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang (het mes), worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal bepalen dat het geldbedrag wordt geretourneerd aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Wapen, omschrijving: G5897277, gasdrukwapen, merk: zwart;
  • 1 STK Wapen, omschrijving: G5897336, boksbeugel;
  • 1 STK Mes, omschrijving: G5897326, inscriptie [naam inscriptie].
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van:
485 EUR, omschrijving: G5897333 2x50 18x20 2x10 1x5, G5897333 IBG 16/3/20.
Bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V. Zuiderbaan, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. H.M. Patijn en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2022.
[...]