ECLI:NL:RBAMS:2022:1965

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
C/13/704357 / HA ZA 21-620
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van polisvoorwaarden in een geschil over uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Assurant Europe Insurance N.V. (AEI) en een gedaagde, die een hypotheeklastenbescherming had afgesloten. De gedaagde had eerder een vordering ingesteld tegen AEI, waarbij hij een verklaring voor recht vroeg dat AEI in verzuim was en dat hij recht had op een uitkering van € 500 per maand. AEI had verstek laten gaan in die procedure, en de rechtbank had de vordering van de gedaagde toegewezen. AEI vorderde nu in deze procedure dat de rechtbank zou verklaren dat zij een beroep kon doen op de polisvoorwaarden, die een maximumuitkering van € 100.000 en een looptijd van 100 maanden bevatten. De gedaagde voerde aan dat de beperkingen in de polisvoorwaarden niet geldig waren, omdat deze niet waren overeengekomen. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen in de polisvoorwaarden onderdeel waren van het geschil dat in de eerdere procedure was behandeld. De rechtbank concludeerde dat de beslissingen in het verstekvonnis bindende kracht hadden en dat AEI niet opnieuw deze kwestie kon voorleggen aan de rechter. De vorderingen van AEI werden afgewezen, en AEI werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/704357 / HA ZA 21-620
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ASSURANT EUROPE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.D. Leen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. Gerretsen te Utrecht.
Partijen zullen hierna AEI en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 juni 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 5 januari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 maart 2022 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft op 15 november 2005 via de ING Bank een hypotheeklastenbescherming (hierna: de verzekering) afgesloten bij London General Insurance Company. De verzekeringsactiviteiten van Londen General zijn per 27 november 2020 overgenomen door AEI. Hierna zal de eisende partij steeds worden aangeduid als AEI.
2.2.
Op het polisblad staat als verzekerde risico opgenomen ‘arbeidsongeschikt na het eerste jaar’. Verder staat op het polisblad als verzekerd maandbedrag een bedrag van € 500 opgenomen.
2.3.
In de polisvoorwaarden is artikel 7 over de uitkering opgenomen. Dit artikel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)2. De verzekering voorziet in geval van arbeidsongeschiktheid (…) in een uitkering ter grootte van het aantal aaneengesloten perioden van 30 dagen dat verzekerde arbeidsongeschikt is geweest tot een maximum van 100 van dergelijke perioden van 30 dagen vermenigvuldigd met het verzekerd maandbedrag dat op het polisblad is vermeld, zulks met inachtneming van de maximale uitkering van EUR 100.000,- als bedoeld in artikel 1 lid i, van deze voorwaarden en de gronden waarop de uitkering is uitgesloten als bedoeld in artikel 8, van deze voorwaarden. (…)”.
Verder staan in artikel 16 van de polisvoorwaarden omstandigheden genoemd op basis waarvan een verzekering tot een einde komt, waaronder bij overlijden en pensioen van de verzekerde en bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd.
2.4.
Op 29 mei 2013 heeft [gedaagde] een beroep gedaan op de verzekering vanwege arbeidsongeschiktheid. Partijen hebben daarna gecorrespondeerd over de aanspraak op uitkering onder de verzekering. Daarover zijn zij het niet eens geworden.
2.5.
Bij dagvaarding van 16 maart 2016 heeft [gedaagde] onder meer gevorderd een verklaring voor recht dat AEI vanaf 25 mei 2012 in verzuim is, dat [gedaagde] volledig arbeidsongeschikt is op en na 25 april 2012 en dat AEI wordt veroordeeld tot betaling aan hem vanaf 25 april 2012 van de verzekerde som van € 500 netto per maand (minus het reeds voldane bedrag van € 6.000).
In die dagvaarding staat verder, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Verweren London (…)
Voorts meent London dat voor zover [gedaagde] een uitkering zou toekomen, dat het totaal van uitkeringen beperkt is tot € 100.000,-. (…)
WEERLEGGING VERWEREN LONDON (…)
Vage beperking uitkering tot € 100.000,-
Polisblad prevaleert boven voorwaarden
83. In een telefoongesprek van 15 februari 2016 heeft een medewerker van London aangegeven, dat [gedaagde] maximaal € 100.000,- uitgekeerd kan krijgen (…) Dat staat als volgt (…) vermeld in de polisvoorwaarden, onder artikel 7, tweede lid (…)
84. Overigens betwist [gedaagde] de polisvoorwaarden te hebben ontvangen zodat deze geen onderdeel zijn geworden van de overeenkomst. De voorwaarden zijn pas ontvangen door [gedaagde] in het kader van de onderhavige procedure. Dat betekent dat er geen terhandstelling heeft plaatsgevonden, zodat de vernietiging van deze algemene voorwaarden hierbij wordt ingeroepen.
85. Contractrechtelijk prevaleert het polisblad, met de essentialia van de overeenkomst, boven de polisvoorwaarden die in beginsel als algemene voorwaarden gelden. (…) Dat betekent dat, [gedaagde] nakoming vordert van de overeenkomst zoals vermeld op het polisblad, te weten € 500,- in geval van arbeidsongeschiktheid, zonder verder tegenstrijdige beperkingen wat betreft de hoogte van de uitkering zoals vermeld in de voorwaarden.
86. Voorts dient ingeval van onduidelijkheid op grond van het contra proferentem-beginsel de voor [gedaagde] meest gunstige bepaling te gelden.
Onduidelijk kernbeding
87. Artikel 7 lid 2 Polisvoorwaarden is een kernbeding aangezien deze regelrecht de omvang van de kernprestatie van London beperkt. Immers, [gedaagde] heeft zich willen verzekeren tegen te hoge woonlasten in geval van arbeidsongeschiktheid. De beperking van de uitkering tot € 100.000,- raakt de overeenkomst in haar wezenlijkste onderwerp, te weten de hoogte van de uit te keren som. (…)
88. Bovendien betekent dat, dat daarover wilsovereenstemming dient te worden bereikt voordat deze bepaling tussen partijen geldt. (…)
89. Bovendien geldt dat het een onduidelijk kernbeding is, gezien de plaats van het beding, te weten ‘achterin de kleine lettertjes’, terwijl het polisblad een dergelijke beperking niet vermeld.
90. Voorts is het een onduidelijk kernbeding aangezien het uitermate onduidelijk, onbegrijpelijk en haast onleesbaar is geformuleerd. Een onduidelijk kernbeding is, net als een algemene voorwaarde, onder meer vernietigbaar indien dit onredelijk bezwarend is (…) Het onderhavige kernbeding is onredelijk bezwarend omdat London op een ondoorzichtige wijze haar prestatie aanzienlijk tracht te beperken.
Verzekerd belang [gedaagde]
91. [gedaagde] is niet van een beperkt maximum bedrag uitgegaan, maar enkel van een uitkering zolang hij arbeidsongeschikt zou zijn. (…)
93. Als de clausule nog beter wordt gelezen, blijkt deze ook onduidelijk/onbegrijpelijk te zijn voor de medewerker van London. Niet alleen wordt met de clausule getracht de uitkering te beperken tot € 100.000,-, maar tevens wordt de periode waarin wordt uitgekeerd, beperkt tot 100 maanden, te weten 8 jaar en 4 maanden. De looptijd van de hypotheek is echter 30 jaar.
94. De verzekering is aan [gedaagde] verkocht bij het afsluiten van de hypotheek bij de ING middels ‘koppelverkoop’.
[gedaagde] is toen niet aangegeven dat hij, voor het geval hij dekking zou wensen gedurende de gehele looptijd van de hypotheek, zou moeten bijverzekeren. [gedaagde] was derhalve niet van op de hoogte dat de verzekering qua duur van de uitkering zou afwijken van de looptijd van de hypotheek. Uiteraard heeft [gedaagde] nooit de wens gehad om bij het aangaan van de hypotheek, een verzekering af te sluiten die hem voor minder dan een derde van de looptijd van de hypotheek zou dekken tegen te hoge woonlasten in geval van arbeidsongeschiktheid. (…)
97. In de onderhavige kwestie leidt dat ertoe dat London de overeenkomst dient na te komen zolang [gedaagde] arbeidsongeschikt is, zonder dat zij haar restricties ten aanzien van de duur of hoogte van de uitkering handhaaft.
Onredelijk bezwarende algemene voorwaarden
98. Voor zover het polisblad niet zou prevaleren, en het evenmin een kernbeding betreft, resteert dat het een onredelijk bezwarende algemene voorwaarde is. Het gaat dan (onder meer) om art. 6:236 a BW, waarmee London tracht (gedeeltelijk) haar prestatie jegens [gedaagde] te ontzeggen. Ook daarom dienen de restricties ten aanzien van de duur of hoogte van de uitkering buiten beschouwing te worden gelaten. Voor zover nodig roept ook hierom [gedaagde] de vernietiging in van de (algemene) voorwaarden.
Conclusie(…)
De voorwaarde waarmee de uitkering wordt beperkt in lengte/duur gaat eveneens niet op. Wat resteert, is dat [gedaagde] arbeidsongeschikt is, en dat London dient uit te keren. (…)”.
2.6.
AEI heeft verstek laten gaan. De rechtbank heeft bij verstekvonnis van 25 mei 2016 (hierna: het verstekvonnis) de vorderingen van [gedaagde] toegewezen. De gevorderde verklaringen voor recht zijn toegewezen. Ook is AEI veroordeeld tot betaling van de verzekerde som van € 500 netto per maand (minus het reeds voldane bedrag van € 6.000).
2.7.
Tegen dit verstekvonnis is geen verzet aangetekend door AEI.
2.8.
Na het verstekvonnis heeft AEI per brief van 16 september 2016 aan [gedaagde] een voorstel van € 20.000 gedaan ter finale kwijting. In die brief staat verder ook het volgende vermeld:
“(…) In de door de rechtbank uitgesproken vonnis wordt niet gesproken dat de uitkering zonder beperking wordt toegewezen. Uit het vonnis merken wij op dat er slechts € 500,00 per maand betaald dient te worden, minus het voorschotbedrag van € 6.000,00.
De maximale uitkering bedraagt € 100.000,00 mits men voldoet aan artikel 7, lid 2.
Volgens
Artikel 7, lid 2 : Uitkeringvan de polisvoorwaarden (ING Groep Hypotheeklastenbescherming IGH (…), waarvoor uw client getekend heeft op 15 november 2005 wordt vermeld: (
rb,hier wordt artikel 7 lid 2 van de polisvoorwaarden geciteerd).”.
2.9.
[gedaagde] is niet akkoord gegaan. Partijen hebben geen regeling getroffen. AEI is € 500 per maand gaan betalen.
2.10.
Bij brief van 21 juli 2020 heeft AEI aan [gedaagde] bericht dat er inmiddels 97 uitkeringen zijn ontvangen door [gedaagde] en dat er volgens AEI conform de polisvoorwaarden nog aanspraak bestaat op 3 uitkeringen, waarna de verzekering en het recht op uitkering eindigt.
2.11.
Bij brief van 21 september 2020 heeft AEI aan [gedaagde] bericht dat er nog € 1.000 aan hem zal worden overgemaakt, waarmee volgens AEI de maximum uitkeringsduur van 100 maanden is bereikt. De uitkering is door AEI vastgesteld op € 51.000. Dat is bedrag is in totaal uitgekeerd.
2.12.
[gedaagde] is op dit moment nog steeds arbeidsongeschikt. [gedaagde] heeft ook nog steeds een hypotheek, maar inmiddels bij een andere bank dan de ING Bank.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
AEI vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
1. verklaart voor recht dat AEI een beroep kan doen op de polisvoorwaarden en de daarin opgenomen beperkingen ten aanzien van de omvang van € 100.000 en de looptijd van 100 termijnen van 30 dagen en de overige gronden voor beëindiging zoals opgenomen in artikel 16,
2. verklaart voor recht dat AEI met de verstrekte uitkeringen heeft voldaan aan het verstekvonnis van uw rechtbank van 25 mei 2016 en dat zij op basis van het verstekvonnis en de afgesloten verzekering niets meer verschuldigd is,
3. [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
AEI legt – samengevat – aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. In het verstekvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat AEI gehouden is tot betaling van € 500 euro per maand aan [gedaagde] . De rechtbank heeft in dat vonnis geen oordeel gegeven over de vraag of AEI een beroep kan doen op de in de polisvoorwaarden in artikel 7 opgenomen beperkingen, bestaande uit een maximumuitkering van € 100.000 en een looptijd van de verzekering van 100 termijnen. Er is geen oordeel gegeven over de vraag of de polisvoorwaarden tussen partijen gelden. Het staat de rechtbank thans vrij om hierover voor het eerst een oordeel te geven. Volgens AEI gelden deze beperkingen. Aangezien AEI inmiddels 100 termijnen van € 500 heeft betaald aan [gedaagde] , heeft AEI voldaan aan de veroordeling in het verstekvonnis en aan de verplichtingen uit de overeengekomen verzekering.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en voert daartoe – samengevat – aan dat op de vraag waarop AEI antwoord wenst te krijgen in deze procedure reeds is beslist in het verstekvonnis van 2016. [gedaagde] heeft in zijn dagvaarding in 2016 de beperkingen waarop AEI nu een beroep doet besproken. In het verstekvonnis is beslist dat AEI zonder beperkingen is veroordeeld tot betaling van € 500 per maand aan [gedaagde] . Door AEI is geen verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. De beslissingen in het verstekvonnis hebben gezag van gewijsde op grond van artikel 236 Rv. AEI kan niet opnieuw deze kwestie voorleggen aan de rechter. Voor zover er geen sprake is van gezag van gewijsde en de zaak inhoudelijk wordt beoordeeld, voert [gedaagde] inhoudelijke verweren aan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
- veroordeling van AEI tot betaling van maandelijks € 500 aan [gedaagde] zonder dat AEI haar restricties ten aanzien van de duur van 100 maanden of hoogte van de uitkering van € 100.000 kan inroepen,
- althans een verklaring voor recht dat AEI maandelijks € 500 dient te betalen aan [gedaagde] zonder dat AEI haar restricties ten aanzien van de duur van 100 maanden of hoogte van de uitkering van € 100.000 kan inroepen, met veroordeling van AEI in de proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Indien de rechtbank [gedaagde] in het gelijk stelt, heeft [gedaagde] nog slechts de (oude) executoriale titel die volgens AEI onduidelijk is. Mogelijk ten overvloede vanwege de bestaande executoriale titel, vordert [gedaagde] opnieuw een betalingsveroordeling althans een verklaring voor recht dat dient te worden betaald zonder de beperkingen tot € 100.000 en 100 maanden.
3.7.
AEI voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 236 lid 1 Rv bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en die zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. De ratio van dit leerstuk van het gezag van gewijsde is dat het enerzijds ongewenst is dat een eenmaal beslecht geschilpunt in een volgende procedure opnieuw ter discussie wordt gesteld. Anderzijds is het evenzeer ongewenst dat een wezenlijk nieuwe discussie afgesneden zou kunnen worden door een willekeurig citaat uit een willekeurige eerdere beslissing.
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het verstekvonnis van 25 mei 2016 in kracht van gewijsde is gegaan en gezag van gewijsde heeft. Dat ook aan een verstekvonnis gezag van gewijsde toekomt is inmiddels de heersende opvatting. Niet ter discussie staat dat de partijen in het onderhavige geding dezelfde zijn als in het geding dat tot het verstekvonnis heeft geleid.
Wel verschillen AEI en [gedaagde] van mening over de vraag of het verstekvonnis beslissingen bevat die de in de onderhavige zaak in geschil zijnde rechtsbetrekking betreffen. De onderhavige zaak gaat over de vraag of AEI een beroep kan doen op de in de polisvoorwaarden opgenomen beperkingen over de omvang van de verzekerde som en de looptijd van de verzekering. Volgens [gedaagde] is in het verstekvonnis reeds beslist op dit geschilpunt. Volgens AEI is hierover nog geen oordeel gegeven.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Het antwoord op de vraag of in het eerdere geding (lees: in het verstekvonnis) sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het onderhavige geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak, mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust.
4.4.
Dit leidt tot het volgende oordeel. In het verstekvonnis is geoordeeld over de beperkingen in de polisvoorwaarden met betrekking tot de omvang van de verzekerde som en de looptijd van de verzekering. In de procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid, is het enige gedingstuk de dagvaarding. In die dagvaarding is in het petitum een vordering tot veroordeling van AEI tot betaling van € 500 netto per maand opgenomen, zonder enige beperking. Uit (het lichaam van) de dagvaarding blijkt dat aan deze vordering ten grondslag is gelegd de nakoming van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst. In de dagvaarding worden ook de verweren van AEI uitgebreid genoemd en weersproken. Uit hetgeen onder 2.5 is geciteerd blijkt dat in de dagvaarding door [gedaagde] het standpunt wordt ingenomen dat de beperkingen uit artikel 7 van de polisvoorwaarden niet gelden. Meermaals wordt namelijk de vernietiging van de polisvoorwaarden ingeroepen door [gedaagde] en wordt gesteld dat deze geen onderdeel deel zijn van de overeenkomst (zie paragrafen 84, 87 t/m 90 en 98). Er is betoogd door [gedaagde] dat de beperking van de uitkering tot € 100.000 vaag is. Ook staat er dat in de polisvoorwaarden wordt getracht door AEI de periode van de uitkering te beperken tot 100 maanden, terwijl de looptijd van de hypotheek 30 jaar is (paragraaf 93). De beide beperkingen worden dus wel in de dagvaarding genoemd, anders dan AEI thans beweert. Vervolgens wordt onder de paragrafen 85, 97 en onder de conclusie gezegd dat het gaat om een uitkering zolang [gedaagde] arbeidsongeschikt is, zonder dat er restricties gelden ten aanzien van de duur of hoogte van de uitkering.
4.5.
Hetgeen onder 2.5 is geciteerd uit de dagvaarding over de beperkingen in de polisvoorwaarden, in samenhang met de onbegrensde vordering die is ingesteld, maakt dat de beperkingen uit artikel 7 van de polisvoorwaarden onderdeel zijn van het geschil dat in die procedure aan de rechter is voorgelegd. De rechter heeft de vordering toegewezen en daarin ligt besloten dat de rechter ook heeft geoordeeld over de in de polisvoorwaarden opgenomen beperkingen met betrekking tot de omvang van de verzekerde som en de looptijd van de verzekering. Die gelden dus niet. Dat de rechter daarover expliciet niet iets heeft opgenomen in zijn overwegingen, behalve dat de vordering hem niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, is het gevolg van het feit dat AEI de keuze heeft gemaakt om verstek te laten gaan en geen verweer te voeren. Dat maakte dat de rechter – bij gebrek aan een debat tussen partijen – heeft kunnen volstaan met een summiere toetsing. Maar dit betekent niet dat de beperkingen geen onderdeel zijn geweest van de beslissing. Er is wel degelijk over beslist, zo blijkt bij uitleg van het verstekvonnis.
4.6.
Het moet op basis van de dagvaarding van [gedaagde] voor AEI ook duidelijk zijn geweest, althans horen te zijn, dat de beperkingen van artikel 7 van de polisvoorwaarden onderdeel waren van het geschil. De stelling van AEI dat het in de eerdere procedure alleen zou gaan over de vraag óf [gedaagde] arbeidsongeschikt was en vanaf welk moment, is in dit licht niet goed te volgen. Het enkele feit dat in het petitum niets was gevorderd over (de toepasselijkheid van) artikel 7 lid 2 van de polisvoorwaarden, maakt het voorgaande niet anders. Dat AEI het kennelijk anders heeft geïnterpreteerd (namens AEI is ter zitting verklaard dat zij steken heeft laten vallen) en heeft gedacht dat de beperkingen in de polisvoorwaarden naast het oordeel in het verstekvonnis konden bestaan, waardoor zij geen noodzaak zag om in verzet te gaan, komt voor haar rekening en risico.
4.7.
AEI heeft nog aangevoerd dat, indien het betoog van [gedaagde] wordt gevolgd dat de rechtbank impliciet heeft geoordeeld dat de polisvoorwaarden en de daarin genoemde beperkingen niet gelden, dit tot gevolg zou hebben dat AEI eeuwig € 500 per maand verschuldigd zou zijn aan [gedaagde] (en in de toekomst zelfs aan zijn erven). Dit zou een onbillijke uitkomst zijn, aldus AEI.
De rechtbank gaat hieraan voorbij. Duidelijk is dat [gedaagde] stelt en heeft gesteld in de eerdere procedure in 2016 dat de beperkingen ten aanzien van de omvang van de verzekerde som en de looptijd van de verzekering niet gelden. [gedaagde] heeft in beide procedures aangevoerd dat hij ervanuit ging dat hij voor de looptijd van zijn hypotheek verzekerd zou zijn tegen het verlies van inkomen door arbeidsongeschiktheid. Daar ging het [gedaagde] slechts om. [gedaagde] heeft niet beoogd verzekeringsuitkeringen te ontvangen voor bijvoorbeeld de periode dat hij niet meer arbeidsongeschikt zou zijn of voor de periode dat hij geen hypotheek meer zou hebben. Dat zou inderdaad onredelijk zijn, maar is thans duidelijk niet aan de orde. Dit is ter zitting ook nog eens bevestigd door [gedaagde] en zijn advocaat.
4.8.
De beslissingen in het verstekvonnis hebben bindende kracht in de onderhavige procedure. Het standpunt van AEI dat de beperkingen gelden, kan nu dus niet aan de orde worden gesteld. De vorderingen van AEI zullen daarom worden afgewezen.
4.9.
AEI zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 309
- salaris advocaat €
1.126(2,0 punten × tarief € 563)
Totaal € 1.435
4.10.
AEI zal tevens in de nakosten worden veroordeeld op de wijze zoals in de is beslissing vermeld.
in reconventie
4.11.
De vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen. Dit vonnis neemt de eventuele bestaande onduidelijkheid over de uitleg van het verstekvonnis en de executoriale titel weg. [gedaagde] heeft dus geen belang meer bij zijn vorderingen.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de samenhang met de vorderingen in conventie worden deze kosten aan de zijde van AEI begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt AEI in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.435,
5.3.
veroordeelt AEI in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat AEI niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PP