ECLI:NL:RBAMS:2022:1953

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
13/751721-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde diefstal

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij georganiseerde diefstallen gepleegd in Duitsland tussen 25 mei 2017 en 25 juli 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

Tijdens de openbare zitting op 22 maart 2022 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de betrokkenheid van zijn cliënt bij de feiten niet duidelijk zou zijn. De officier van justitie heeft echter aangevoerd dat de feiten, pleegplaats en pleegdatum voldoende zijn omschreven in het EAB. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte is van de beschuldigingen tegen hem.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld. Gezien het feit dat er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de eisen van de OLW, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751721-20
RK nummer: 20/3912
Datum uitspraak: 5 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 september 2019 door het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
laatst opgegeven woon- of verblijfplaats:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, J.C. Herrewijnen, advocaat te Rotterdam, die waarneemt voor mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, al is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Pre-Trial Custody arrest warrantuitgevaardigd door de
Osnabrück Local Courtop 18 juli 2018. Referentie: 246 Gs 246/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft bepleit dat het EAB niet genoegzaam is omdat het niet duidelijk is wat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten is, behalve dat zijn naam in het EAB wordt genoemd. De raadsman verzoekt daarom primair om de overlevering te weigeren. Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding voor het opvragen van nadere informatie bij de betrokken Duitse autoriteit.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de feiten, pleegplaats en pleegdatum genoegzaam zijn omschreven en dat de mate van betrokkenheid voldoende duidelijk is. In het EAB hoeft niet worden uitgelegd waar de verdenking van de opgeëiste persoon op is gebaseerd. Het EAB voldoet aan de vereisten.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende. In het EAB is omschreven dat de opgeëiste persoon samen met vrouwelijke mededaders verdacht wordt van 6 diefstallen in georganiseerd verband, gepleegd in de periode van 25 mei 2017 tot 25 juli 2017 in Steinfield, Neuenkirchen-Vörden, Bunde, Westerstede, Saterland en Haren. Het is voor de opgeëiste persoon aldus duidelijk waarvan hij in Duitsland wordt verdacht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal;
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Staatsanwalschaft Osnabrück(Duitsland) heeft ten behoeve van de opgeëiste persoon de volgende garantie gegeven:
In reply to your letter dated 07th of September 2018, 1 hereby assure you that should the prosecuted person receive a non-appealable and non-suspended prison sentence after he has been extradited from the Netherlands, he shall be transferred to the Netherlands so that the prison sentence can be served there pursuant to the COUNCIL FRAMEWORK DECISION 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition of judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving a deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Aanhoudingsverzoek

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak dient te worden aangehouden om na te vragen of de zaak in Duitsland nog wel zal worden vervolgd.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen de aanhouding. Er is geen reden om aan te nemen dat deze zaak niet meer behandeld zal worden, aangezien de opgeëiste persoon nog steeds staat gesignaleerd en het EAB niet is ingetrokken. Verder heeft de raadsman niet onderbouwd dat de zaak niet zal worden behandeld in Duitsland.
De rechtbank ziet met de officier van justitie geen grond voor aanhouding van de zaak teneinde nadere informatie te vragen. Het EAB is niet ingetrokken en evenmin is er grond voor twijfel over de vraag of de Duitse justitiële autoriteiten al dan niet de overlevering van de opgeëiste persoon wensen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.